GESCHREVEN VOOR CORPUS KUNSTKRITIEK

Klassiek Ballet kent op zijn zachtst gezegd nogal karakteristieke bewegingen en kenmerkende lichaamshoudingen. De uitgedraaide voeten. De vijf posities. De kaarsrechte nek. Het spotten als een danser pirouettes draait. De oefeningen aan de barre, in de zaal, voor een spiegel: plié, relevé, port de bras – de lijst is lang en Frans en vastgelegd in handboeken waardoor iedereen ter wereld dezelfde bewegingen leert. Door die standaardisatie gaat bijna als vanzelf de nadruk op technische perfectie liggen.

De kans is groot dat je het als klassiek balletdanser niet redt. Je lichaam niet elegant, sierlijk en soepel genoeg. Heupen die te strak zijn. Te scheef. Sprongen te laag – de draai te langzaam. Het gevaar van blessures dat op de loer ligt. De onzekerheid of je de hiërarchie succesvol doorloopt, en als dat niet zo is het vooruitzicht dat je je leven slijt achterin het corps-de-ballet, onzichtbaar, anoniem, terwijl het publiek de verrichtingen van de prima ballerina volgt.

Niet te vergeten de pijn van op spitzen dansen. Het in de lucht getild worden. Welke vrouw anno 2009 kiest hier voor?

Je moet inmiddels dus wel van gewapend beton zijn als je het podium opgaat om het Zwanenmeer ten uitvoer te brengen. Misschien is dat – bij zoveel onzekerheden onderweg – de bekoring van klassiek ballet. Het moeilijk bereikbare, het ultieme, selecte. Met een vrijwel onmogelijke opdracht: het overwinnen van de zwaartekracht, het aantikken van de hemel.

Het Zwanenmeer (1877) geldt als een van de hoogtepunten van het klassiek-romantisch balletgenre, met de choreografie van Petipa en Ivanov (1895) als ijkpunt voor Zwanenmeren-to-come, onder andere vanwege de prachtige, fladderende, wiekende zwanen die zich alleen of groepsgewijs over de vloer voortbewogen en sfeervolle patronen vormden. Het verhaal, een sprookje, is een mooi excuus voor het laten horen van de meeslepende muziek van Tsjaikovski en het tonen van emotionerende dansscènes, is in één zin samen te vatten: de verliefde prins Siegfried kan door toedoen van de foute, gemene Odile (zwarte zwaan) de betovering van tovenaar Von Rothbart niet verbreken en ziet zijn potentiële bruid, Odette (witte zwaan) sterven bij een meer. Prins Siegfried sterft in sommige uitvoeringen zelf mee.

Klassiek ballet lijkt als specifieke bezigheid als het ware uitgevonden opdat het Zwanenmeer ooit bedacht en gedanst kon worden. Een reeks tutu’s is perfect voor het verbeelden van een rij zwanen; het toktok van de spitzen gemáákt om als metronoompjes met Tsjaikovski mee te tikken in het pas de quatre van de vier kleine zwaantjes. Niks meer aan doen, zou je zeggen. Maar dat is het mooie van traditie – het nodigt uit om ertegenin te gaan, om er iets van nu tegenover te zetten. Alsof het verleden bezworen moet worden. Of steeds opnieuw geherinterpreteerd.

Don’t Hit Mama van Nita Liem neemt de handschoen van Het Nationale Ballet (Zwanenmeer Bijlmermeer, 2006) opnieuw op. In Zwanenmeer Bijlmermeer II (2009) dagen zes stoere, professionele, urban dancers vier klassiek opgeleide dansers uit. Het resulteert in een energiek Zwanenmeer vol electronische muziek, schrapende geluiden, stuwende beats, streetdance (op sneakers, dikke zolen, de flappen los). Wat een stormloop. Moeilijk om niet verblind te worden door de skills, moves en adembenemende freezes van de urban dansers. Het publiek applaudisseert dan ook elke keer luid als een danser, twee dansers of een groepje dansers zijn ding heeft gedaan. Er wordt veel gelachen, op het podium en in de zaal. Hilarisch hoogtepunt: de urban dancer die witte zwaan Odette wil veroveren en op Tsjaikovski’s muziek met haar een klassiek duet aangaat. Met overdreven knikkende knieën kopieert hij haar bewegingen en zoekt hij toenadering. De vijf anderen joelen en lachen hem uit.

De tutu’s hangen in de voorstelling letterlijk aan de wilgen, aan de achterwand, naast het meer dat wordt aangeduid met lichtgevende tekstbordjes, bij een marmeren trap die het kasteel van prins Siegfried verbeeldt. Het corps de ballet is gereduceerd tot een enorme sliert aan elkaar gebonden spitzen, wel honderd, een zware last die door een urban dancer met veel kabaal uit de coulissen wordt binnengebracht. Tijdens de voorstelling sleurt ze de balletschoenen achter zich aan. Ze trekt lijnen en maakt een cirkel rond het imaginaire meer. Zo sleept ze een aan elkaar geknoopt, tot elkaar veroordeeld, afwezig corps de ballet over het podium. Aan het eind gooit ze alle schoenen op een hoop; vondst en commentaar ineen.

Toch, hoe mooi zo’n onzichtbaar, symbolisch corps de ballet ook is, na afloop miste ik het echte, omdat het collectief tegenwicht had kunnen bieden aan de dansers en energie van Don’t Hit Mama. De vier dansers van Het Nationale Ballet werden in mijn ogen weggedanst. Niet alleen door de humor, het relativeringsvermogen en het plezier in het dansen dat van de urban dancers afstraalde, ook visueel was er aan hen veel te beleven. Met hun driekwart broeken, baggy pants, kleurrijke prints, glinsterende jasjes, knalkleuren en mutsen was elke danser een lust voor het oog.

Twee van de vier klassieke dansers werpen hun imposante, lange, gespierde lijf in de strijd. Uitschuifarmen en –benen, zwiepend in de nek of uitgestrekt in majestueuze poses. Enorm gespierde kuiten, dijen, borstkas, bovenlijf, zoveel mogelijk ontbloot, zodat je die lichamen ziet. Die lichamen, ideaal voor het uitvoeren van het klassieke Zwanenmeer, maar door de bewerkte, stampende, schrapende, gesamplede muziek nu toch enigszins in het nadeel – soepele lichamen lijken meer baat te hebben bij graduele veranderingen, poses die in andere poses glijden in plaats van de schokkerige, stroboscopische, popping bewegingen waar sommige urban dancers patent op hebben en waar de muziek aan het einde van de voorstelling toe uitnodigt. Die perfecte lichamen, in de kracht van hun leven, vormen an sich een statement van jewelste.

Kan iets hier een groter contrast mee vormen dan het Zwanenmeer van Sanne van Rijn (ZTHollandia, 2001-2003) uitgevoerd door een groep bejaarden? Juist deze uitvoering deed me beseffen dat het ogenschijnlijke contrast tussen de urban dancers en de klassieke dansers misschien minder groot is dan het lijkt. Dat dans te maken heeft met jeugd, kracht, souplesse en training geldt namelijk ook voor de urban dancers. Sanne van Rijn neemt in haar Zwanenmeer net als Nita Liem een enorme vrijheid ten opzichte van het origineel, maar zij gaat aan de haal met een andere variabele: de leeftijd. De dansers zijn vijftig jaar ouder dan gewoonlijk. Hierdoor besef je opeens dat een oneindig aantal Zwanenmeren mogelijk is. Dat het klassieke Zwanenmeer zich eindeloos kan vertakken, kan evolueren tot iets heel anders, en dat elke nieuwe versie met andere emoties aan de haal gaat. Bij Sanne van Rijn houd je bijvoorbeeld je hart vast als de bejaarden voorzichtig over de vloer van Zorgcentrum De Grevelingen in Den Bosch schuifelen – zelfs als je kijkt naar de dvd-registratie, waar niets meer mis kan gaan. Zoveel broosheid, zoveel stijve en stramme leden (ogenschijnlijk stijf en stram, want je weet het nooit bij theater). Je houdt je hart helemaal vast als één van hen een kussentje voor zich op de grond legt en na drie aanzetten op zijn hoofd gaat staan en een freeze maakt, aan het einde van een imaginaire headspin. Of als hij later een battle stance aanneemt tegenover een tegenspeler en ter aarde stort. Battle verloren.

De broosheid, stroefheid en stijfheid van de bejaarden is relatief, geldt alleen hun lichamen en niet hun geest, want halverwege, als een discodeuntje start en de ruimte van het zorgcentrum ineens verandert in een discofeestje, worden ondeugende, schalkse blikken uitgewisseld, staan er twee te zoenen achter een boom en swingen de bejaarden al veel vlotter. Door het discodeuntje bewegen de bejaarden niet alleen anders, je kijkt ook anders: de bejaarden hebben emoties – nou ja! – en ze tonen humor en relativeringsvermogen. Als de voorstelling is afgelopen en de bejaarden één voor één de ruimte verlaten, heeft ieder zijn of haar eigen zwaairitueel – en daarin lijken ze ineens verdacht veel op de urban dancers van Don’t Hit Mama. Ster van de show is een oude dame in rolstoel, met een verlamde rechterkant. Gracieus beweegt ze haar rolstoel over de vloer. Ze zwiert, ze wervelt. Haar port de bras – alleen haar linkerarm doet het goed – is eleganter dan die van welke witte zwaan ook.

Hoe iets concluderends te zeggen over een Zwanenmeer dat 132 jaar geleden bedacht is, nog steeds wordt opgevoerd en blijkbaar ook moderne theatermakers inspireert? De vreemde duetten en onverwachte combinaties in de bewerkte Zwanenmeren zijn misschien wel het leukst. De pas de deux voor rollator en rolstoel bij Sanne van Rijn; Nita Liem die haar Zwanenmeer begint met een duet tussen de klassieke witte zwaan met tutu en op spitzen en een schoolklas, via een filmpje, groot geprojecteerd over de hele achterwand. De schoolklas is nieuwsgierig, baldadig, uitdagend, zichzelf – en de zwaan is dat ook. De toenadering ontroert. Geen idee of leerlingen na zo’n educatieproject – want dat is Zwanenmeer Bijlmermeer II ook – nog eens een theaterzaal bezoeken, en geen idee of het erg is als dit niet gebeurt. Nu hadden ze in ieder geval lol, en met hen het publiek. En als we toch aan het kruisbestuiven zijn, wat had ik graag de jonge, zelfbewuste, grappige, stoere urban dancer met zijn knalrode kniekousen en zwiepende panden (hij droeg een lange slipjas) een klassiek duet willen zien aangaan met de gracieuze, elegante, scherpzinnige oude vrouw in rolstoel.

Het Zwanenmeer maakt een bijna oneindig aantal permutaties mogelijk – zoveel is duidelijk. Verander een variabele – muziek, leeftijd, dansstijl – en het onstane contrast met het origineel doet zijn werk. Nita Liem laat de romantische Tsjaikovski uitmonden in snoeiharde, gesamplede muziek. Ze infiltreert een traditioneel bolwerk met humor, energie en danstaal van de straat die inmiddels ook lekker warm binnen wordt beoefend. Sanne van Rijn stript diezelfde Tsjaikovski tot er bijna niets overblijft, voegt disco- en nostalgische deuntjes toe (‘Those were the days’) en kiest voor vijftig jaar oudere versies van jeugdige, perfecte lichamen om zo ons kijkgedrag te ontregelen. Het aardige is dat elke interpretatie een ander licht werpt op het origineel – en ook een impliciet commentaar daarop vormt –, maar dat het ons tegelijkertijd herinnert aan dat origineel en misschien wel helpt een traditie in stand te houden. Ik ben inmiddels aardig nieuwsgierig naar dat origineel.

*Zwanenmeer Bijlmermeer II (Don’t Hit Mama, Het Nationale Ballet) – soundtrack: Antonie Broek (eindmix), James van Leuven (Plan B). Zwanenmeer (ZTHollandia) – muziek: Paul Koek en Ton van der Meer

Voorstelling: Zwanenmeer Bijlmermeer II door Het Nationale Ballet / Don’t Hit Mama Gezien: 22 maart 2009 Stadsschouwburg Utrecht & 27 maart 2009 De Meervaart Amsterdam Voorstelling: Zwanenmeer door Sanne van Rijn en Paul Koek / ZTHollandia & 10 Bossche bejaarden
Gezien: dvd-registratie