Na het lezen van klein verslag over een onbekende schrijver – ik krijg vijf artikelen van Trouw cadeau – nog vier kleine verslagen opgetoverd. ‘De moerbei begint zijn blad te verliezen, het is december. Binnenkort moet ik harken.’

De werkkamer ligt vol papier. Boeken, kranten. Ik tob over van alles en nog wat, over wat te schrijven, over hoe te leven. Over racisme, gele hesjes, Philip Freriks. En over het vroege tijdstip waarop de verhuizers komen, om zeven uur in de ochtend, over een maand of twee.

Er moeten boeken weg. Ze reiken tot het plafond. De rest bevindt zich in dozen in de schuur. Hoe selecteer je? Hier is het advies van de Australische auteur Gerald Murnane, in wiens ban ik dreig te raken.

Je kijkt naar de rug van het boek en probeert je een of twee woorden eruit te herinneren, of een of twee beelden die het boek tijdens het lezen in je wist op te roepen, of als dat niet werkt, een of meer gevoelens die je had tijdens het lezen, of bij gebrek daaraan een of twee details uit de ochtenden, middagen of avonden dat je het boek las of details van de plaatsen waar je het las. Als je je, starend naar de rug van het boek, helemaal niets herinnert, verwijder het dan.

Ik kan er nog aan toevoegen dat ik me vaak herinner waarom ik het boek kocht, vanwege de belofte ervan, maar dat ik die belofte vaak niet ingelost zag, omdat ik niet ver of diep genoeg in het binnenwerk doordrong.

Over Gerald Murnane later meer. Maar nu moet ik even die werkkamer uit, buiten schijnt de zon. Hij staat laag, net boven de huizen, en werpt lange schaduwen. Ik roep iets naar een koortsig kind dat op de bank ligt en stap de voordeur uit.

De moerbei begint zijn blad te verliezen, het is december. Binnenkort moet ik harken. Verderop zijn de sequoia’s hun veren kwijtgeraakt, hun voeten zijn met een roestbruin kleed bedekt.

Ik passeer een bouwkeet. De zon valt door vervuild glas naar binnen en verlicht een tafel met een vuurrode thermoskan, een plastic beker met plastic roerstokjes, een pot met oploskoffie, een doos suikerklontjes van Van Gilse. Aan een haak een oranje oliejas met reflecterende strepen.

Voorbij de keet zie ik de eenzame gebruiker: hij klust aan een lage brug, aan de bevestiging van de reling, waaromheen hij het beton heeft weggeboord. De stalen wapening ligt bloot. Aan een ketting pruttelt een kleine generator.

Voor morgen is regen aangekondigd. Ik zie de man voor me, achter het vuile glas in zijn keet, zijn lauwwarme koffie in een wit plastic weggooibekertje. De regen roffelend op het dak. Wanneer bereikt hij zijn pensioen?

Het ‘drama’ van Philip Freriks, 74, dringt zich op. Zijn per ongeluk aangezegde ontslag, in een directe radio-uitzending, na het voorlezen van een gevoelige column.

Je hoorde en zag (er is ook beeld bij radio-uitzendingen) iets instorten. Een carriére, een programma, de presentatoren. Donderend geraas. In een oogwenk was het voorbij, een beetje zoals een aardbeving een zestiende-eeuwse kerk in puin legt.

Onherstelbaar.

Men snelde toe met verontschuldigen en stutten, maar er stond geen muur meer overeind.

Het zal de man in zijn bouwkeet nooit overkomen. En voor mij, terug in mijn papieren werkkamer, een moment van bezinning: hou niet te lang vast aan je werk. Maak tijdig plaats. Teer niet op succes. En denk aan Gerald Murnane. Maar over hem, zoals ik al schreef, later meer.