Een collega vertelt verhaaltjes over De geschriften van Zhuang Zi. Hij schenkt thee. Hij is moe, hij vertelt dit verhaal vandaag drie keer. Het systeem van de grote aantallen botst op het verlangen naar kleinschalige ontmoetingen met studenten. Hij heeft een leeslijst gemaakt.
Mijn oog valt op het hoofdstuk schuilwoorden (hoofdstuk 27-1), één van de weinige hoofdstukken over de geschriften zelf, over de gebruikte retoriek (schuilwoorden, wichtige woorden en leuke woorden).
‘In negen van de tien gevallen zijn het schuilwoorden. In zeven van de tien gevallen zijn het wichtige woorden. Maar iedere dag uiten we leuke woorden die ons in harmonie brengen met het Hemelse Kind.’
Om die leuke woorden – wiebelwoorden (zhiyan) – gaat het. Niet om de parabels, de allegorieën, de wijze woorden van historische figuren (Confucius); niet om de spreekwoorden, de aanhalingen, de herhalingen, de gezegden… maar om woorden die omkieperen, soms naar de ene kant, soms naar de andere kant, als je ze niet meteen opdrinkt.
Standpunten, smaak, meningen, wat moet je ermee? Kooitje. Dwangbuis.
Wie naar het Oosten kijkt, ziet niet het Westen. Waar mensen discussiëren wordt iets over het hoofd gezien. Vragen heeft geen zin. We weten niks. In het filmpje dat hij toont stelt iemand een vraag. Hij gooit twee stukken steen op de grond. Het antwoord is ‘Ja’.
Humor, onzekerheid en twijfel zijn spontane reacties op het leven.
Alles verandert, dat gaat vanzelf.