Escher bedacht ooit een schattig wezentje met de prachtige naam ‘Pedalternorotandomovens centroeulatus articulosus’ (1951) dat kan rollen en lopen, traplopen en racen – ‘uit onbevredigdheid over het in de natuur ontbreken van wielvormig levende schepselen met het vermogen zich rollend voort te bewegen’.
Het bedwingt moeiteloos trappen in vreemde gebouwen, trotseert zwaartekracht in elke mogelijke richting, en als het een vlakke weg of helling tegenkomt rolt het zich op om te ‘freewheelen’ (Eschers woorden). Ogen op steeltjes vormen de as. Hoe fantasievol. Generatio spontanea!
De geest kan alles bedenken, staat nooit stil, beweeglijk onder alle omstandigheden, net als dit beestje. Escher kreeg zijn geest rustig, denk ik, door het ambacht, het eindeloze graven van greppels, gootjes en slootjes, het gutsen in de plank waarboven hij gebogen zat.
In het maken zit het rustmoment voor de geest, zegt Escher. Niet in het idee dat voor je geestesoog zweeft. Niet in de interpretatie. Zo spiraal je een kleinerwordende toekomst in, sneller en sneller. Zo lang het werk onaf is ga je door.
Gisteren een kievitsei gevonden!
We waren al weken op zoek, naar het eerste blikje met statiegeldlogo, ik dacht dat het niet bestond, een verzinsel, de frisdrankproducenten willen niet, weigeren, traineren; de supermarkten hebben geen zin in een extra afvalstroom. Elk niet ingeleverd blikje is winst.
Maar daar lag het, in het laantje bij de sportvelden. Fernandez. Mierzoet groen. Ooit bedacht ik een blikjesverzamel-pletapparaat voor Het Land van Ooit, een soort Holle Bolle Gijs, maar dan een trekpop. Het Land van Ooit sloot voorgoed de deuren op 21 november 2007 lees ik op wikipedia.
Vreemde lus. Alles herhaalt zich, elk jaar opnieuw. Ik moet vandaag het dak op om de bladeren in de goot weg te halen. Ik bedenk dat elk jaar te laat, de vochtplek op het plafond is er al, groeit bij elke regenbui. Het wordt lente en dan droogt het water tot bruine fantasievormen, jaarkringen.