Het gezoem van een klein, wit, zwoegend karretje van de gemeente zwelt aan. Het karretje, een pseudovrachtwagentje, rijdt heen en weer, te klein om in een dode hoek iemand dood te rijden, te groot om af te doen als niet ter zake doende – het veegt, het zuigt alle natte bladeren op. Het beweegt van rechts naar links, het maakt cirkels. Voor knippert een knipperlicht, achter knippert eenzelfde knipperlicht, de knipperlichten zijn in functie, een colonne van één voertuig.
Ik geef graag alle geld aan asfalt, orde, netheid, veiligheid, indammen van chaos, niet versloffen, niet ophopen, de voortdurende strijd tegen de seizoenen, tegen de overmacht van de natuur. Het schoonvegen van de straten is zoiets als een nieuw vel papier, een lege dansvloer – alles is mogelijk; niet als uitgangspunt, als eindpunt. Ik houd van mensgemaakte cycli, de logistiek van de stad – de vuilophaaldienst, water uit de kraan, brandkranen voor de deur.