Een vrijgezel, een vrij gezel, is een volwassen geschoolde handwerker, die na een leertijd van ongeveer tien jaar vrij is om zijn diensten aan een andere meester aan te bieden. Hij heeft recht op stukloon. Het is hem toegestaan te trouwen, want hij kan nu een gezin onderhouden.
Hij mag geen eigen bedrijf oprichten, daarvoor moet hij getrouwd zijn, stadsburger, een werkplaats en werktuigen kunnen aanschaffen, een meesterproef doen, het aanvragen daarvan kost geld. Als hij slaagt moet hij een drinkgelag voor het gildebestuur bekostigen.
Wat een wereld.
Eerst betalen.
Plantijn – knecht, gezel, meester – bekostigde zijn bedrijf (uitgeverij/drukkerij) en werkzaamheden met lucratieve handel in kant. Brabantse vrouwen waren de besten, ze maakten het mooiste kant, werkten snel en waren niet op hun mond gevallen.
De dochters Plantijn reden op hun twaalfde, dertiende, veertiende met veel geld op zak rond om de vrouwen te gaan uitbetalen.
Knowing history is knowing where you are. Not knowing your history is like being without a kompas. (Myss)
De woordenaar, Christoffel Plantijn (1520-1589), ‘s werelds grootste drukker en uitgever, Sandra Langereis