Ik zag een ontelbare hoeveelheid ganzen vandaag, een dikke duizend schat ik, in een drassig weiland, eenzelfde hoeveelheid vloog boven de snelweg, in formatie. De ganzen waren het mooiste wat ik deze maand zag, het waren er veel, meer dan de gestage stroom glinsterende auto’s om me heen. Met geestkracht liet ik de ganzen de andere kant op vliegen, weg van vliegveld Schiphol.
Ik moest denken aan Nederland van boven – twee vrouwen in een gele terreinwagen, Betty en dochter Jane, die iedere dag toeterend rondjes rijden om Rotterdam Airport om vogels te verjagen. De moeder torste een enorm verantwoordelijkheidsgevoel met zich mee, ze voelt zich rot als in Canada een gans op een vliegtuig botst. Ze moet er niet aan denken dat zoiets op ‘haar eigen veldje’ in Rotterdam gebeurt.
Moeder en dochter speuren met verrekijkers het luchtruim af. Jane bestuurt de auto en claxoneert. Betty rapporteert bijnabotsingen aan de luchtverkeersleiding: ‘hij heeft hem niet geraakt’. Je ziet de televisiemakers aan het werk, een voiceover vertelt dat op Schiphol vorig jaar tienduizend ganzen vergast zijn, terwijl moeder Betty een eenzame slechtvalk in een kooitje met een kapje op uit de laadbak haalt.
Volgend shot. Moeder staat met de slechtvalk in de hand op de voorgrond te vertellen, in het groene gras, de slechtvalk knabbelt aan haar oor, op de achtergrond zit de dochter in de open laadbak van de terreinwagen, notitieblok in haar hand, blik op een oneindig luchtruim gericht, één knie opgetrokken. Ze noteert onzichtbare vogels.
Een blauwe reiger in het gras. Een klein vliegtuigje dat de landing inzet, rakelings langs twee vogels scheert, waarna ze tollend doorcirkelen, luchtwervelingen, hoop je.
Voor de herinnering maakt het niet uit of je iets ziet, of je droomt, je je iets inbeeldt, leest of kopieert.