De telefoon gaat, een diepe galm maant op te nemen, zowel op de kleine computer als op de grote. Ze verschijnt in beeld. Al zes maanden heb ik haar niet geroken, niet aangeraakt, enkel gesproken en gezien. Al zes maanden blijf ik aan de Noordkant van het IJ, ontmoeten we elkaar via videobellen, nu in Teams. De Hogeschool heeft voor Microsoft gekozen, al is de hardware van Apple. Ik slof naar OneDrive, open OneNote, verhuis alles naar de cloud, alles moet gedeeld. Google mag niet langer. Ze houdt een bord omhoog met witte kubusjes en couscous. ‘Ik ga lunchen,’ zegt ze ‘ik dacht ik bel even’ – terwijl mijn brein verlekkerd ziet hoe ze een vork in haar mond steekt. We zijn nu echt beland in The machine stops van E.M. Forster (1909), al leven we niet onder de grond en is onze huid donker van de zon. Maar net als Vashti geven we voortdurend online lezingen. Het bevalt ons. Zij Design Ethics, ik Psychologie. Zij heeft een videokanaal geopend op YouTube, ik op Vimeo. ‘Je zit op Google’ zeg ik, jaloers omdat zij betere functionaliteit heeft: je kan de playbackspeed van haar video’s instellen. Ik kan dat ook, maar alleen als ik mijn video’s embed. We zijn behalve curriculummakers nu broadcasters, onze digitale leeromgeving hebben we eindelijk na al die jaren echt goed ingericht. Ik kijk naar een plant die omgekeerd aan het plafond hangt, achter haar hoofd om niet naar het bord eten te hoeven kijken. App haar een screenshot van Laura die in een andere videocall staat les te geven. Overal klinken stemmen. Onderwijs is een gigantisch callcenter geworden. Lessen veranderen in hoorspelen waar je zo aan kan schuiven. Je hoort pakjesbezorgers aanbellen, wind die ruist, ventilatoren die zoemen, typgeluiden, toetsen die ingedrukt worden, notificaties van applicaties. Lesgeven is auditiever geworden dan het was. Mensen zitten ondertussen in andere schermen andere dingen te doen – in hun oor jouw stem. ‘He Laura, we horen je Teams piepjes constant, jij wrs ook, no worries’ schrijft een student. ‘Is oke ken beur’n’ repliet een ander. We lachen om de chat. Kunnen elk moment ieders klaslokaal in en uitlopen, je ziet op je scherm kleine video-icoontjes oppoppen en weet dan dat collega’s daar bezig zijn. Je hoeft geen gebouw meer te verwarmen, parkeer- en roosterproblemen zijn verdwenen als sneeuw voor de zon. Alle lessen zijn voor iedereen te volgen, je kan op tien plekken tegelijk zijn. De conversaties van studenten, chats en opnames staan achteraf online – als je er niet was. Waarom zou je er nog zijn? Ik stuur haar een screenshot van een student die tijdens een les het scherm heeft getekend: mijn hoofd monsterlijk groot, ik sta dicht op het scherm omdat ik letters niet kan lezen. Microsoft faciliteert niet dat ik andermans screenshare vergroot. Mijn laptop is inmiddels traag als stroop. ‘We zouden hier een boek over kunnen schrijven,’ zegt ze, rustig etend, in een ander tabblad mailtjes typend, ze ziet niet dat ik een wit Halloweenmasker draag. ‘Ik wil niet meer terug,’ zeg ik. Zij ook niet, of misschien hooguit één dag in de week. ‘Heerlijk, zo zonder reistijd, geen drukke trein’ In het klaslokaal ben ik doof, hoor ik niet wat een student zegt, thuis heb ik een koptelefoon op en klinkt iedereen haarscherp. Namen van studenten hoef ik niet meer uit het hoofd te leren, die verschijnen naast chat-icoontjes. Ik scherm mijn hoofd af van geluiden van buiten om de geluiden in slaapkamers en tuinen kilometers verderop te horen. Mijn brein produceert compensatiegeluid als ik mijn koptelefoon afzet, ik hoor een continu gesuis. Het web zegt dat dat wijst op gehoorverlies of stress.

«