Als internet straks uitvalt, als de stroom op is, als de zon niet meer schijnt, als het donker is om duistere redenen, als we leven in een gezagloze maatschappij, dan vertellen we elkaar verhalen rond een lege oliedrum, gevuld met stukken hout, gevonden aan de oever van het IJ, waar boten stil liggen, behalve wanneer ze beuken tegen de wal. We warmen ons aan het vuur want iemand wist hoe dat moest: vuur maken. Hij kon het ook.
Hij is voorbereid. Hij weet hoe je op de grond moet liggen met je hoofd tegen de grond, je blik op de hemel gericht, handen voor je borst, tussen je knuisten een mes met de scherpe punt omhoog. Je dood houdend. Wachten tot een horde everzwijnen over je heen stuift, bidden dat ze je gezicht niet vertrappen. Op het juiste moment het mes in de lucht steken en een zwijnebuik openritsen.
Ik hoorde een verhaal van een man die goed was in verhalen vertellen. Een Japanse rechter in de zeventiende eeuw stond bekend om zijn rechtvaardigheid. Op een dag kwam een restauranthouder bij hem klagen. Boven zijn restaurant woonde een student die zo arm was, dat hij alleen maar rijst at. De student opende elke dag de ramen in zijn kamer, at de rijst, en snoof de heerlijke geuren op. De eigenaar eiste geld. De student stal de geur van zijn eten.
De rechter hoorde de klacht aan en vroeg de student: heb je geld? De student voelde in zijn zakken, hij had nog enkele munten. De rechter beval de jongen de munten van zijn ene in zijn ander hand te gooien. ‘Hoorde je dat?’ sprak hij tegen de restauranthouder. ‘De student betaalde je zojuist met het geluid van geld.’
Dit verhaal gaat over nu.