Meestal sluimer ik door de dag, door een boek, nu explodeert mijn geest. Je hoeft de machine niet te bouwen. Je schrijft iets op. Iemand leest het, schrijft het op, verandert er iets aan, of niet, schrijft het op. Iemand leest het, misschien jaren later. Iemand leest, kauwt, voegt speeksel toe, snijdt, itereert, abstraheert, schrijft het op. Dan heb je het onmogelijke gedaan (wat dus niet-onmogelijk was): je hebt een tijdmachine gecreëerd. Door de tijd gereisd. Instructies uit het verleden (‘data’) verwerkt, code geschreven, de (nieuwe) machine geprogrammeerd, geproduceerd, allemaal in de geest. Zonder het helemaal te snappen zie ik het. De machine reist mee. Tot we het snappen. We kunnen onze instructies uit de toekomst halen, invoeren in deze machine, die een nieuwe machine wordt. De instructie is een herschrijving.
[Ik lees het in een boek over Alan Turing. Het boek, de machine, leest mij.]