Ik vond internet ooit leuk. Je stuurde iemand een mailtje, ging de deur uit, en de volgende dag lag het antwoord in je mailbox. Of iemand stuurde jou een mailtje, en je antwoordde wanneer het jou uitkwam. Die mogelijkheid tot uitstel was één van de beste eigenschappen van mail, en maakte mail tot één van de beste eigenschappen van internet.
Ik vind internet niet meer leuk en zie meteen het belachelijke van die opmerking in: schrift is niet meer leuk, alfabet is niet meer leuk, drukkunst is niet meer leuk. Onzinnig. Ik krijg geen mail meer, dat heeft vermoedelijk met mijn onlust- en onrustgevoelens te maken. En als wel, dan kort, ‘like orders barked over a walkie-talkie in a warzone’ (Douglas Rushkoff).
Internet was ooit asynchroon. Computers wachtten op commando’s, meestal van mensen. Er was geen onmiddellijkheid, althans niet de onmiddellijkheid die gepaard gaat met internet dat zich als een parasiet in je telefoon heeft genesteld. Internet was een opgevoede hond, die apporteerde als je erom vroeg. Er was tijd voor reflectie (= tijd om niks te doen).
Douglas Coupland heeft het over timesickness, en ik denk dat ik eraan lijd, de symptomen zijn treffend. ‘Time not only seems to be moving more quickly, but is beginning to feel funny, too. There’s no more tolerance for waiting of any sort.’