De langzaamste vissen zijn de zeepaardjes. De langzaamste van deze, de Hippocampus zosterae, bereikt een snelheid van ongeveer vijf meter per uur.
Vandaag wil ik opgeven, totale overgave, uiteenvallen, alles loslaten, ik zie wel wat gebeurt, ik wil zien wat gebeurt, moe, kan niet in andermans brein, hoofd, hart, probeer uit te leggen, word er ongelukkig van, taal stokt, zin zegt het niet, nog een zin nodig, nog een, dat bedoel ik ook niet, en ik draai me vast, ik heb een hekel aan mijn eigen ongeduld, er is geen lucht, geen ruimte, dat frustreert – soms lijkt het even helder, als een verlossend vergezicht na een bocht. Ik wil eenvoud die er niet is, het wordt complexer en complexer (vlak daarvoor denk je dat je eruit bent, het voelt even beter). Ik ervaar eenheid, en alles komt er gebroken uit, niks integreert, de energie die dat kost is ongelooflijk, vertaalt zich in wanhoop. Ik wil niet zijn, dat begrijp ik goed, om af te raken van de moeheid, om niet te hoeven begrijpen. Ik wil zijn, dat begrijp ik goed, om niets te hoeven en alles te kunnen, op elk moment, wat in me opkomt, te lezen, te spelen, te lummelen, de maaltijd te koken en de wolken aan te raken. Ik wil geen essay schrijven, ik wil leven als één – of nee, als een dier dat het gedeelte ‘survival’ heeft getackled. Zijn die er? Ja, zeepaardjes! Ook aanlokkelijk omdat die de hele dag lekker snacken. Zijn. Natuurlijk liefst met haar.
En het überfrustrerende, je weet dat het voorbijgaat, eb en vloed, maar de destructie, een wals is over je heengegaan – en je hoopt dat ze geen sporen nalaat, dat de sprietjes gras, kwetsbaar, zich allemaal oprichten, en dat die ellende platgewalst is, weg, verdwenen, afval in de grond. En dat dit dan toch ja misschien toch.