‘Wat ziet het poppetje, wat voelt het poppetje, wat ruikt het poppetje?’ Ze is op de dijk stil blijven staan, een avondwandeling, ik kijk achterom. Ze buigt naar voren, tekent als een bezetene cirkels in de lucht. Kopjes van poppetjes. Ik vroeg wat ze het afgelopen jaar geleerd had over schrijven, wat haar werkelijk is bijgebleven, waar ze daadwerkelijk iets aan heeft gehad. Zoals je bij een gans de maispap naar binnen moet blijven duwen, dag na dag, week na week, omdat ze niet vanzelf een kilo glansroze ganzenlever produceert, gelden ook hier – bij leren leren schrijven, bij leren schrijven – de wetten van de herhaling. Elke les opnieuw had de docent geroepen: ‘ik zie het poppetje niet.’ Haar scherpe ‘poppetje’ snijdt de avondstille dijk aan flarden. Als ze de docent imiteert die nog een keer en nog een keer de cirkel tekent weet ik: zij houdt van de poppetjes. Kan zichzelf kwijt in de poppetjes. Ik heb me in mijn hoofd gehaald dat ik wil schrijven over de poppetjes van wie ik houd. Ik wil ze niet verzinnen, mezelf niet over ze uitsmeren. Ik vertel haar dat Lisa Friedman me heeft geleerd dat je twee dingen van het poppetje (fictie of nonfictie) moet weten: wat verlangt het poppetje, waar is het bang voor. Ter plekke laten we het poppetje driftig met de armen om zich heen slaan. Iemand opent zijn voordeur om te kijken wat er aan de hand is, een fietser rijdt met een bocht om ons heen: waar draait de maag van het poppetje voor om, wat schijt het poppetje, waarvoor klopt het hart, waar rent het naar toe? Ze zegt: ellenlange backstory is niet nodig, één aspect uitvergroten, en je bent er. We zouden een boek over leren schrijven kunnen schrijven, al maakt ons dat natuurlijk nog geen schrijvers en degenen die dat boek lezen evenmin. Het is een industrie, waar we in beland zijn, geld voor betalen, ook de talentlozen wordt hoop gegeven. Je weet eenvoudig niet of het goed is wat je doet. Het boek, de weg.