Ik scharrel tussen de stapeltjes boeken, blader door enkele en stuit in een dichtbundel op een observatie over een kip. Ik noteer de woorden, ‘een kip vindt het fijn om geaaid te worden’, het gaat me erom hoe de dichter dat verwoordt, ze zegt dat een kip het net als een kat fijn vindt als je het op haar koppetje laat regenen met je vingers.
Het gedicht ontdekt nog meer. De oogleden van een kip gaan van onder naar boven dicht, de ogen en oogleden van een kip zijn niet ontworpen om naar de sterren te kijken. Ik zie het opgeroepen beeld voor me, kippen die in de grond pikken, beestjes zoeken, met oogleden die van onder naar boven dichtgaan, handig tegen het opdwarrelende stof en de pof.
Maar als ik ga zoeken, niet enkel wat mijmer in mijn geest, ontdek ik dat de kip uitermate geschikt is om naar de sterren te kijken, al hebben ze er misschien weinig tijd voor omdat ze zestig tot negentig procent van de tijd op zoek zijn naar voedsel. De kip kan haar kop heel ver in alle richtingen draaien, dankzij het grote aantal halswervels: veertien. Ter vergelijking: de mens heeft er maar zeven.
En ik ontdek nog iets, kippen hebben een derde ooglid, een knipvlies. Dit vlies beweegt zich horizontaal over de oogbol. Het beschermt ijsberen tegen ijsblindheid, en spechten tegen de klap die volgt als hun bek een stam of iets anders raakt, zodat hun ogen niet uit de kassen vliegen. Bij de mens is een restant zichtbaar als paars klontje in de ooghoeken.
De kip is de meest voorkomende vogelsoort ter wereld, er zijn er op de wereld 52 miljard.