De kat wil om zes uur ‘s ochtends een zakje gelei. Ze is mijn analoge wekker.
Met een borsteltje met extreem dunne naalden geraak ik tot de onderhuid, door de vacht heen voel ik het vlees meeveren en weerstand geven. Ze vindt het heerlijk. Ze legt haar kopje in haar nek, knijpt de ogen toe, vertrouwt erop dat ik niet in haar rug kras. Het kluwentje kattenhaar dat aan de borstel kleeft als ik klaar ben leg ik op het terras voor de vogels. Kant-en-klaar viltfluwelen nestmateriaal.
Haar baasje appt: ‘potentieel dodelijk, de kat heeft anti-vlooi-bestrijding gehad, druppels in de nek’. Niet doen geeft de meeste rust in vrijwel alle situaties.
De ekster is geland op het vogelhuisje, pikt met zijn snavel in het gat. Zouden er al jonkies zijn die hij hoort?
Ik bestel Against Everything, Mark Greif (2017).
Ik voel de angst niet, de ontzetting, die artsen en slachtoffers uitdragen, ik voel de verveling niet, de vervreemding.
De existentiële angsten zijn niet weg door een virus. Je bent eenzaam. Ik ben bang alleen te sterven, altijd geweest.
Ze heeft van een sok een masker geknipt en ziet eruit als iemand die een sok als masker draagt en in een film een bank gaat overvallen.
Elk mens heeft zijn eigen opvatting van anderhalve meter, het getal is subjectief. Ik voel walging. Ik voel woede.
Het nocebo-effect toont de invloed van de geest op materie: walgen omdat je denkt dat je een glas vol gif of paardenpis drinkt, terwijl het water is.
The I in the Internet.
‘De ontmanteling van ons talent voor geduld, inspanning en traagheid.’
De terrassen open. Een foto in Spanje.
Ik neem geen tijd om te redigeren. Het virus ontneemt me niet zozeer ruimte als wel tijd. Ik doe hetzelfde, nu digitaal, op afstand. Ik zeil niet op de wind van de paradigma-shift. Ik kijk in de achteruitkijkspiegel. Toneel op televisie.
De merel neemt een bad in het bakje van nauwelijks 1 cm hoog dat ik heb neergezet voor de kat die wanneer hetzelfde bakje binnen staat er niet van drinkt. Hij draait rond, een verspringende wijzer van een op hol geslagen klok.