‘Kinderen, alleen dieren leven volledig in het Hier en Nu.’
Ik krijg een verhaal toegeworpen, het valt op de stenen vloer waar mails in rijen van honderd liggen opgeslagen, bovenop mails waar ik wat mee moet, mensen die iets verlangen, een verhaal dat ik kan lezen of niet, dat ik hun zou kunnen sturen zoals het mij gestuurd is, als antwoord in plaats van een antwoord. Het komt uit de roman ‘Waterland’ (1983) van Graham Swift, waarin ‘een geschiedenisleraar zich staande houdt door verhalen te vertellen – over zijn eigen leven, dat van zijn vrouw, hun ouders, over de streek waar ze opgroeien, tot de oorsprong van het lokale bier en voortplanting van de paling aan toe’. Mijn internet is kabels en stroom, een brievenbus, niet langer enkel de gleuf van google. Ik schreeuw er minder vaak doorheen, die antwoorden kunnen me nauwelijks schelen, internet moet vol, en ook daar zal google op inspelen.
Over het dier dat verhalen vertelt
Ik weet wat jullie voelen. Ik weet wat jullie denken als je in je banken zit, in een houding van verveling, onverschilligheid, wrevel, lijdzaamheid, vluchtige concentratie. Ik weet wat alle kinderen denken als ze worden onderworpen aan het regime van geschiedenislessen, aan met de lepel ingegoten doses verleden: ‘Maar hoe zit het met het Nu? Nu, wij leven Nu. Hoe zit het met het Nu?’
Vóór jullie een kalende vijftiger die zwetst over het Ancien Régime, Rousseau, Diderot en het bankroet van de Franse Kroon; achter jullie, buiten het raam, grauw winterlicht, een leeg schoolplein, troosteloze, wazige torenflats… En om jullie heen dit muf ruikende lokaal waarin je bent opgehangen, gekooid als uit een natuurlijke omgeving verwijderde dieren.
Het Nu. Hoe zit het met het Nu?
Price roert zich – één van zijn talrijke pogingen om de Franse Revolutie te ondermijnen – de ontwrichting te ontwrichten – en zegt: ‘Waar het om gaat is het hier en nu.’ Maar wat is dit zo veelvuldig aangehaalde Hier en Nu? Wat is die ondefinieerbare zone tussen wat voorbij is en wat nog komen moet; die ongebonden, ijle tegenwoordige tijd waarin we altijd verlangen naar een vlucht in de onbegrensde toekomst?
Hoe dikwijls, kinderen, betreden wij het Hier en Nu? Hoe dikwijls brengt het Hier en Nu ons een bezoek? Het komt zo zelden dat het nooit is wat we ons voorstellen, en het is het Hier en Nu dat het sprookje blijkt, niet de Geschiedenis, wier inhoud tenminste voor altijd onveranderlijk vastligt. Want het Hier en Nu heeft meer dan een gezicht. Het was het Hier en Nu dat aan de oevers van de Hockwell Lode met Mary Metcalf voor mij werelden ontsloot van onbevangenheid en vervoering. Maar het was ook het Hier en Nu dat me knevelde van angst toen er lijkkleurig bloed, te wijten aan een bootshaak, op de rechterslaap van Freddie Parr verscheen, en opnieuw toen ik, na een bepaalde ontmoeting met Mary Metcalf, een bierfles verborg onder mijn overhemd en, terug op mijn kamer, de deur op slot deed.
En zo zijn het, kinderen, vaak uitgerekend deze verrassingsaanvallen van het Hier en Nu die ons niet de tegenwoordige tijd in zenden, wat ze kortstondig en duizelingwekkend doen, dat is waar, maar ons in tegendeel juist aankondigen dat de tijd ons gevangen genomen heeft. Zodat jullie er zeker van kunnen zijn dat op die julidag in 1942 je jeugdige geschiedenisleraar ophield kind te zijn. Zoals jullie er ook zeker van mogen zijn dat toen tijdens de Franse Revolutie het haar van Marie Antoinette, die eens kiekeboe en andere kinderspelletjes had gespeeld in de tuinen van Versailles, in één reis per koets van Varennes naar Parijs spierwit werd, ze zich niet alleen bewust was van het Hier en Nu, maar ook van het feit dat de hele Geschiedenis haar had verzwolgen.
En toch kom het Hier en Nu, dat zowel vreugde als doodsangst brengt, maar zelden – komt zelfs niet als we het roepen. Zo is het nu eenmaal: het leven bevat veel lege ruimte. Wij zijn voor een tiende levend weefsel, voor negen tiende water; het leven is voor een tiende Hier en Nu, voor negen tiende een geschiedenisles. De meeste tijd is het Hier en Nu nu noch hier.
Wat doe je als de realiteit een lege ruimte is? Je kunt zorgen dat er iets gebeurt – en, met alle risico’s van dien, in het klein een symbolisch Hier en Nu oproepen; je kunt drinken en vrolijk zijn en vergeten wat je nuchtere binnenste je vertelt. Of, zoals de Cricks, die uit hun waterig geploeter altijd wel een paar sprookjes wisten op te dreggen, je kunt verhalen vertellen.
Kinderen, dat ik geschiedenisleraar ben geworden kan rechtstreeks worden toegeschreven aan de verhalen die mijn moeder mij vertelde als kind, toen ik, als de meeste kinderen, bang was in het donker. Want mijn moeder was dan wel geen Crick, ze bezat in niet-geringe mate de gave om verhalen te vertellen, en in elk geval, iets dat ik toen niet wist – iets dat latere historische onderzoekingen pas zouden uitwijzen – had ze haar eigen reden om vertrouwd te zijn met sprookjes.
Mijn eerste kennismaking met de geschiedenis was zodoende, in een vorm die ontsproot aan mijn moeders lippen, onverbrekelijk verbonden met haar verdere komedie rond bedtijd – hoe Alfred de broden liet verbranden, hoe Kanoet de golven de baas was, hoe Koning Karel zich verschool in een eik – alsof de geschiedenis een aangenaam verzinsel was. En zelfs als schooljongen, toen ik de geschiedenis kreeg voorgeschoteld als voorwerp van Studie, toen ik nog maar net het ei van een levenslange hartstocht had uitgebroed, werd ik nog steeds aangelokt door de fabelaura der geschiedenis en geloofde ik, net als jullie misschien, dat de geschiedenis een mythe was. Totdat mijn studie door een reeks confrontaties met het Hier en Nu plotseling een dringend karakter kreeg. Totdat het Hier en Nu me bij de arm greep, in het gezicht sloeg en zei dat ik eens goed moest kijken in wat voor bende ik me bevond, me ervan doordrong dat de geschiedenis geen verzinsel was maar wel degelijk bestond – en ik er deel van was geworden.
En zo zette ik de schouders onder mijn Onderwerp. Zo ging ik me verdiepen in de geschiedenis – niet alleen de zwaar beduimelde geschiedenis van de wijde wereld, maar ook, en wel met bijzondere inzet, in de geschiedenis van mijn Fenlandse voorzaten. Zo ging ik van de geschiedenis een Verklaring verlangen. Om tijdens deze toegewijde speurtocht alleen maar te stuiten op meer mysteries, meer ongerijmdheden, meer wonderen en redenen voor verbijstering dan waar ik mee begonnen was, om veertig jaar later alleen maar te concluderen – in weerwil van een toewijding aan het nut, aan de vormende kracht van mijn uitverkoren terrein – dat de geschiedenis een vertelsel is. En kan ik ontkennen dat wat ik de hele tijd wilde niet een soort goudklompje was dat geschiedenis ten slotte zou opleveren, maar de Geschiedenis zelf, de Grootse Vertelling, de vuller van vacuüms, de verjager van angsten in het donker?
Kinderen, alleen dieren leven volledig in het Hier en Nu. Alleen de natuur kent geen geheugen of geschiedenis. maar de mens – laat ik jullie een definitie voorleggen – is het dier dat verhalen vertelt. Waar hij ook gaat, hij wil geen chaotisch kielzog achterlaten, geen lege ruimte, maar de geruststellende markeringsboeien en spoortekens van verhalen. Hij moet verhalen blijven vertellen. Hij moet voortdurend nieuwe verzinnen. Zolang er een verhaal is, is het goed. Zelfs in zijn laatste ogenblikken, zo wordt gezegd, in de fractie van een seconde van een noodlottige val – of vlak voor hij verdrinkt – ziet hij, snel aan zich voorbijtrekkend, zijn hele levensverhaal.
En als hij, meer op zijn gemak maar met niet minder doodsangst, midden in een catastrofe zit, als hij – zoals Lewis zichzelf kan zien zitten, omwille van zijn kinderen – in zijn atoombunker zit; of als hij gewoon maar alleen zit omdat degene die al meer dan dertig jaar zijn vrouw is en hem niet meer kent, evenmin als hij haar, is weggehaald, en omdat zijn schoolkinderen, zijn kinderen, die eens als permanente herinnering aan de toekomst naar zijn geschiedenislessen kwamen, er niet meer zijn, vertelt hij – zij het alleen aan zichzelf, zij het alleen aan een gehoor dat hij zich noodgedwongen moet verbeelden – een verhaal.
Dus laat ik jullie er nog een vertellen. Laat ik jullie vertellen
(vertaling: Rien Verhoef, De Bezige Bij)