Als ik een essaycursus zou verzorgen zouden we Nachtschade lezen. We zouden mooie zinnen zoeken. Ik zou mooi niet definiëren. We zouden ons laven aan de mooie zinnen, die zich zouden plooien tot mooie alinea’s. De les zou in een oogwenk voorbijvliegen. We zouden denken, hoe kan pijn zo mooi verteld worden, heeft dat iets pervers? We zouden tevreden slapen, blij dat de migrainedemon Antaura ons hoofd niet splijt.

Nachtschade is een roman waarvan het plot in één zin verteld kan worden: ik-figuur lijdt aan migraine en schrijft een scriptie over de zeventiende-eeuwse filosoof Anne Finch Conway die aan migraine leed.

Over haar filosofie komen we weinig te weten, behalve dat Anne Finch Conway, tegen de Cartesiaanse tijdgeest in, geen onderscheid maakt tussen lichaam en geest, pijn leidt immers tot psychische stress, een opvatting die de ik-figuur lijkt te storen: migraine is één en al lichaam, stopzetten van tijd.

‘De scriptie gaat over haar filosofie maar ik houd me eigenlijk meer bezig met wie ze was en hoe ze haar leven leidde. Ze was ziek en ik probeert te achterhalen hoe ze daarmee omging.’ Waarom onderzoek je dat dan niet, vraagt iemand in het boek. Mocht dat niet ofzo?

Dat stiekeme, steelse gedrag (scriptiebegeleider weet niets van dit schaduwonderzoek) tekent de houding van de ik-figuur. Ze blijft onzichtbaar, leeft gedempt, laat zich liever niet kennen (behalve dat we haar gedachtestroom in het boek lezen). Ook haar studie-object laat zich nauwelijks kennen, blijft ongrijpbaar.

In een donkere studiezaal bestudeert ze briefwisselingen van Anne, broze documenten, die niet mogen worden blootgesteld aan fel licht (‘net als ik’), een moeite die ze zich had kunnen besparen omdat het gedocumenteerde ook in boeken staat.

Uiteindelijk voelt ze een migraineaanval opkomen (altijd die migraine!), in een vlaag van zelfmedelijden valt een hete zoute druppel op het briefpapier. Waterschade. Een mooie vondst. Ze laat zichzelf achter, wist meer uit dan ze opvist.

Als op een gegeven moment uitkomt dat zij het is die de ontelbare pakken printpapier heeft gestolen op de school waar ze werkt, en waarmee ze zich op haar kamer heeft ingkapseld als een ingekluisde non, gooit ze het papier onbeschreven weg. Op dat moment voel je: die scriptie komt er niet.

Hoe loopt de roman af?

Het is niet van belang.

Nachtschade is geen roman, het is een essay, een zoektocht naar hoe je kunt schrijven over pijn, hoe je taal kunt geven aan iets dat volledig je leven beheerst. Dat schrijven is er.

De stukken over migraine zijn plastisch, tastbaar: het eeuwige ruisen, de stijve nek, de lichtflitsen, het vuurwerk in je kop, enkel zichtbaar voor jezelf. Waakzame zintuigen, grillige superkrachten, die je onontkoombaar de diepte intrekken.

Je ligt in een verduisterde kamer, sneeuwblind, het witte licht doorboort je oogleden, je bent er niet. Het onmededeelzame van je lot, behalve dan in dit boek.

Je voelt de woede, om een lichaam dat de geest platlegt, om een ziekte – laag in de hiërarchie, onzichtbaar (‘ook bij mijn geboorte werden tien vingers en tien tenen geteld’) – die dwingt tot verzet, tot voortdurend bezig zijn met tijd in al haar vormen. Je vormt een relatie met de tijd.

Migraine doet de tijd stilstaan, en jezelf achter de feiten aanhollen: altijd haast om verloren gegane tijd in te halen – ‘alsof de tijd ermee teruggedraaid kan worden vervroegde ik mijn dagen’. Altijd de tijd tussen de aanvallen zo goed mogelijk benutten omdat je weet dat een nieuwe aanval gaat komen. Het ondraaglijke besef dat dit proces zich gaat herhalen.

De oud-Griekse demon Antaura, die als een wilde stier schedels splijt, lichamen vloert, en alle hoop verbrijzelt.

Verzamelwoede

De ik-figuur verzamelt schrijvers, vrouwen met hoofdpijn, die ze als kralen aan haar rozenkrans rijgt en van wie ze de woorden als smelttabletten tegen migraine onder de tong legt. De zoektocht naar de schrijvende vrouwen, haar voorgangers, blijkt uiteindelijk zinloos, zij nemen je pijn niet over, geven je de tijd niet terug.

Intussen kan ze wel zelf gevonden worden, is ze zichtbaar, een kraal aan iemand anders’ rozenkrans.

De mooiste scene is die waarin ik een glimp opvang van de aan waanzin grenzende verbeeldingskracht, het escalerende denken, dat nodig is om te schrijven is: De ik-figuur is in een kerk in Engeland waar in 1665-1666 pestlijders zijn opgevangen. Een kwart van de populatie, 100.000 mensen, stierf toen. Ze loopt mijmerend door de kerk –’mijn vinger had ongemerkt de gravering in de muur overgetrokken’ om zich dan verschrikt af te vragen, wat als een bacterie of micro-organisme dat zich al die eeuwen slapend had gehouden, verborgen in de koelte, haar (‘een nietsvermoedend immuunsysteem’) zou besmetten en ze zou sterven aan de vlekkendood?’

  • Verzamelwoede is een uiting van woede
  • Chronische ziekte doet wat met chronos, tijd
  • Is hoofdpijn de prijs voor denken? Te veel denken? Denken dat alle kanten opschiet, zich niet laat begrenzen, tot het lichaam er genoeg van heeft en zegt: nu ik?
  • In het lezen van essays kun je jezelf zichtbaar maken in opmerkzaamheid en voorkeur
  • Doet denken aan Flankhond, een totaal ander boek

Wikipedia (uit het Engels vertaald door Google translate): Conways leven werd gekenmerkt door de terugkeer van ernstige migraines vanaf de leeftijd van twaalf, toen ze een periode van koorts had. Dit betekende dat ze vaak verlamd werd door pijn, en ze bracht veel tijd door onder medisch toezicht en op zoek naar een remedie, op een gegeven moment werden zelfs haar halsaderen geopend. De extreme pijn die ze ervoer, bracht haar ertoe haar filosofische studies vanuit het comfort van haar eigen huis voort te zetten, en sommige geleerden noemen Conways identificatie van haar fysieke lijden met de ontberingen waarmee Quakers werden geconfronteerd als een andere reden voor haar bekering tot het Quakerisme. Ze ontving medisch advies van Dr. Thomas Willis en vele anderen. De Conways raadpleegden ook de Zwitserse koninklijke arts van die tijd, Theodore Turquet de Mayerne, en de natuurfilosoof Robert Boyle. Daarnaast raadpleegde Conway William Harvey, een arts en onderzoeker van hoe bloed in het menselijk lichaam circuleerde. Sommige geleerden geloven dat John Finch in 1665 probeerde zijn zus te genezen door haar hoofd te opereren. In 1666 overtuigden de Conways op beroemde wijze Valentine Greatrakes, een verworpen Ierse genezer, om te proberen haar te genezen. Hoewel Conway beroemd werd behandeld door veel van de grote artsen van haar tijd, bleek geen van de behandelingen succesvol. Ze stierf in 1679 op zevenenveertigjarige leeftijd.