Het verdriet van ons leven is dat zien en eten twee tegengestelde handelingen zijn. Alleen aan de andere kant van de hemel, daar waar God woont, vormen ze een geheel. Kinderen kennen dit verdriet al wanneer zij heel lang naar een taartje kijken en het haast met spijt opeten, zonder dat ze dat laatste overigens kunnen nalaten. Misschien bestaat elke verkeerde daad, elke ontaarding en iedere misdaad hierin: dat men de schoonheid, die men alleen maar moet bezien, ook wil eten.
Eva is ermee begonnen. Als zij de mensheid te gronde heeft gericht door van een vrucht te eten, dan moet de enige weg ter verlossing erin bestaan het tegenovergestelde te doen, namelijk een vrucht bezien zonder haar te eten. Twee vogels zitten op een boomtak zegt een Upanisjade. De een eet de vruchten, de ander kijkt ernaar. Deze twee vogels zijn de beide delen van onze menselijke ziel.
Juist omdat de schoonheid geen enkel doel of belang bevat, is zij het enige doelmatigheidsbeginsel op aarde. Er is namelijk in deze wereld geen doel. Alles wat wij doel noemen, is middel. Dat is evident. Geld is een middel om te kopen, macht een middel om te heersen. Op min of meer duidelijke manier is dat het geval met alles wat wij tot het goede rekenen.
Alleen schoonheid is geen middel tot iets anders. Alleen zij is goed in zichzelf, maar zonder dat wij enig nut in haar aantreffen. Ze schijnt een belofte te zijn, en niet de vervulling zelf. Maar toch geeft zij slechts zichzelf, ze geeft niets anders.
Omdat zij het enige einddoel is, vinden wij haar aanwezig in alle menselijk streven. Ofschoon al dit streven op middelen is gericht – alles hier op aarde immers is uitsluitend middel – geeft de schoonheid er de glans van een gesteld doel aan. Anders zou er geen verlangen kunnen bestaan, en ook geen energie kunnen zijn om steeds weer te streven. – Wachten op God, Simone Weil (vert. R. Hensen)