Het zelf is de naam voor een proces van uitwisseling tussen binnenwereld en buitenwereld. Individualiteit gebeurt, en wel dankzij dat contrast. Als er geen buitenwereld is waaraan jij zinvol deelneemt, valt je individualiteit weg – wat eenzaam voelt. En als er geen binnenwereld is, valt je individualiteit net zo goed weg. Wat net zo goed eenzaam voelt. De Canadees-Britse schrijfster Rachel Cusk brengt dit vervagen van het zelf verpletterend lucide over het voetlicht.
Cusk heeft diep nagedacht over wat het betekent om voor het oog van de wereld te verschijnen, en ze wijst op de onmogelijke eisen die dan aan je worden gesteld. De wereld vindt het belangrijk dat je ‘eerlijk’ ten tonele verschijnt, maar dringt je tegelijkertijd stereotiepe rollen op. Zodra je eerlijk formuleert waar een gekoesterde rol bij jou begint te wringen, kun je op publieke woede rekenen. Die woede viel Cusk ten deel toen ze durfde te verhalen over de paniek die ze voelde tijdens haar prille moederschap, een tijd waarin ze het gevoel had dat ze oploste in functionaliteit.
Een paar jaar later haalt ze zich nogmaals de woede van de wereld op de hals, na publicatie van een pijnlijk nauwkeurig relaas over haar eigen ‘onredelijke’ gedrag tijdens haar scheiding. Hoe onfatsoenlijk dat Cusk de vuile was buiten hangt! Wat onbehoorlijk dat ze zich over de rug van haar man en kinderen naar de schijnwerpers schrijft, luidt het publieke oordeel. De schrijfster wordt een onverdraaglijke ijdeltuit en narcist gevonden. Alsof moederschap niet voor elk denkend wezen een grote ontologische schok is. En alsof een scheiding een kwestie van pech is die een volwassen mens redelijk behoort af te handelen, in plaats van een tragedie vol verdriet, woede en verraad.
Toen Cusk na een periode van stilte in 2013 haar schrijverschap weer oppakte, was ze een andere, ‘gelouterde’ schrijfster, vermeldt een profiel van Cusk in The New Yorker. In de trilogie die ze sindsdien publiceerde – Contouren (2014), Transit (2016) en Kudos (2018) – laat ze het licht alleen nog maar indirect op zichzelf schijnen. De boeken gaan over Faye, een nauwelijks verhuld zelfportret van Cusk – schrijfster, gescheiden, moeder van twee kinderen –, maar Faye zelf komt nauwelijks aan het woord. Je leert ternauwernood haar naam kennen als die terloops en tegen het einde van een roman uit de mond van een omstander valt. Faye verschijnt alleen wanneer ze kijkt en luistert naar anderen. Ze neemt als lichaam noodzakelijkerwijs ruimte in, maar waar zij zelf staat kun je alleen afleiden uit het feit dat anderen op haar grenzen stuiten. Zo tekenen de bewegingen van anderen haar contouren. Wat er binnen in haar leeft wordt in de romans niet ingekleurd.
In een meesterlijke passage beschrijft Cusk bijvoorbeeld Fayes optreden op een verregend literair festival ergens op het Engelse platteland. Uitvoerig schetst Cusk twee schrijvers die elkaar wel vaker in dit circuit tegenkomen en op het podium weer eens lollig om de aandacht van het publiek kampen. Dit zijn onappetijtelijke mannen, maar een satire wordt het niet, omdat Faye ook oog heeft voor hun hulpeloosheid. Dan, na al die pagina’s waarin deze mannen het hoogste woord voeren over zichzelf, geeft de moderator de beurt aan Faye. ‘Mijn handen beefden van de kou. Zo te horen gingen de toehoorders ervoor zitten. Ik las voor wat ik had geschreven.’ Dat was het.
Met zo’n scène pakt Cusk voor mij fier de handschoen op van dat narcisme dat haar als schrijfster is verweten. Is het burgerlijke genre van de roman – een genre dat in Europa tegelijk opkwam met de behoefte om de binnenwereld en beweegredenen van individuele mensen te verkennen – in zekere zin niet altijd narcistisch? Hoe ijdel ben je als je toehoorders wilt vermaken door publiekelijk in gesprek te gaan over dit ‘vak’? Wat beweegt die toehoorders eigenlijk om zo’n sessie bij te wonen en na afloop te applaudisseren? En stel nu dat je uitstapt, en in jouw roman uitdrukkelijk géén binnenwereld verkent?
Cusk tart in deze trilogie de wetten van de fictie. Er is geen plot, geen ontwikkeling, geen onthulling van een geheim. Er zijn geen hoofdpersonen. Er is alleen die schrijfster, Faye, die mensen ontmoet die tegen haar aan praten over hun leven – gesprekken waarvan Faye gewag maakt in de verleden tijd. Mensen babbelen maar door – bijvoorbeeld over het onhandige couponnetjessysteem als ze in de rij staan voor een buffet –, en opeens zit er dan een uitspraak tussen met een enorme diepte of reikwijdte. Soms vermeldt Faye ook wat zijzelf heeft gezegd, maar op precies dezelfde wijze: in de verleden tijd, en van buitenaf. Faye blijkt dan uitgesproken en eloquent, maar ook daarin onderscheidt ze zich niet van de andere personages, die weliswaar allemaal andere dingen zeggen, maar wel allemaal op dezelfde welsprekende manier praten. In dit universum heeft niemand een eigen stem. En vooral: de lezer krijgt geen geprivilegieerde toegang tot Fayes binnenwereld. Hoezo eigenlijk, binnenwereld? Er is misschien wel niet zoiets als een zelf met een binnenwereld.
Je planeten zijn in transit,’ zegt een astrologe in het begin van Transit tegen Faye, en ze wil desgevraagd wel zeggen wat dit alles te beduiden heeft. Faye laat het aanbod passeren. Transit speelt zich af in een periode waarin Faye een nieuw huis betrekt in Londen. Tijdens de verbouwing verblijven haar kinderen bij hun vader. Af en toe belt een zoon op, bijvoorbeeld omdat een huissleutel zoek is, wat Faye op afstand natuurlijk niet kan verhelpen. De onderburen kijven constant en bonzen tegen het plafond, maar ‘ik heb niets gedaan’, zegt Faye tegen de aannemer. Faye doet niets, ze is niets. Er gebeuren slechts dingen.
Thematisch gaat deze trilogie misschien over jezelf wegcijferen en over de agressie die dat oproept. In Contouren beschrijft ene Penelope bijvoorbeeld met nauwelijks verholen woede hoe ze de avond ‘zoals gebruikelijk’ had doorgebracht ‘met eten koken voor haar kinderen en hen bijstaan in hun eindeloze behoeften’. Maar mij interesseert vooral Cusks onderzoek naar hoe je over levens kunt vertellen zonder terug te vallen op een ‘zelf’ of een dramaturgische lijn.
Dat Cusk daartoe de noodzaak voelt, zal te maken hebben met de agressie die ze over zich heen kreeg toen ze zo nietsontziend verhaalde over haar eigen leven, en met de ‘loutering’ die daarop volgde. ‘Er schijnt een probleem te zijn met mijn identiteit,’ zegt Cusk in een profiel dat The New Yorker van haar maakte. ‘Maar niemand kan die vinden, want die is er niet – ik heb alle belangstelling verloren om een zelf te hebben.’ En in een interview dat hetzelfde tijdschrift een jaar later met haar had, zegt ze over die vreemd onpersoonlijke toon die ze de personages in haar boeken toebedeelt: ‘Ik ben niet geïnteresseerd in karakters, omdat ik niet meer geloof dat karakters bestaan.’ Cusk zegt te denken dat het woord ‘karakter’ alleen gebruikt wordt om aan te geven dat iemand niet naar behoren functioneert. Als een persoon niet meer doet wat hij of zij geacht wordt te doen, en dus in feite uit zijn of haar rol valt, verklaren we dit volgens Cusk door een beroep te doen op het ‘karakter’ van deze persoon.
Dat maakt ‘karakter’ tot een negatief woord. Een woord dat onregelmatigheden, breuken en transformaties moet verhelderen. Zelf probeert Cusk afstand te houden van dat woord en menselijke ervaringen meer ‘zijdelings’ te benaderen, zegt ze. Volgens haar kun je je ervaringen toe-eigenen, maar je kunt ze ook achter je laten, omdat een mensenleven ‘nooit helemaal bepaald is door het feit dat jij Jane bent en dat dit jouw leven is’. Leven is overdaad. Je bent altijd meer dan je persona van dat moment.
Als de buitenwereld bepaalt welke ervaringen op grond van jouw rol in het maatschappelijke script bij je horen en welke niet, kan dat behoorlijk beklemmend uitpakken. Je kunt dan zomaar verzanden in een midlifecrisis. Het werk van Cusk is op heel veel manieren te lezen, en zeker ook als de verwerking van zo’n crisis. In Kudos, het laatste deel van de trilogie, zit Faye in het vliegtuig naast een man van zesenveertig – precies die leeftijd dus waarop het vaakst wordt gerapporteerd over een dip in levensgeluk. ‘Hij had vrienden en familie tegen wie hij de afgelopen twintig jaar bijna alleen hallo en tot ziens had gezegd, omdat hij meestal op het punt stond weg te gaan en met het oog daarop bijtijds naar bed moest, of hij kwam net doodmoe terug,’ rapporteert Faye over dit gesprek. Direct daarop volgt de zin: ‘Hij had ergens iets gelezen over een middeleeuwse straf die eruit bestond dat een gevangene werd opgesloten in een cel zo krap dat hij zijn armen en benen in geen enkele richting kon strekken, en hoewel het angstzweet hem uitbrak bij de gedachte alleen al, was het een vrij nauwkeurige samenvatting van het leven dat hij had geleid.’ Waarop een paginalang verslag volgt van de dag waarop de man zonder overleg de familiehond liet inslapen – een handeling die hem verdriet doet, maar die hem misschien ook wel uit die cel bevrijdt, zo begrijp je als lezer.
Over deze romans hangt een droevige sfeer van rouw om verloren verbanden, een sfeer van melancholie en eenzaamheid. Ook deze thematiek benadert Cusk zijdelings; het woord ‘eenzaamheid’ valt maar een enkele keer. In Transit komt het voor in een passage over een koele, onberispelijke fotografe die schrijfadvies bij Faye komt inwinnen: ‘Eenzaamheid is wanneer er niets bij je beklijft, zei ze, wanneer er om je heen niets wil gedijen, wanneer de gedachte in je opkomt dat je dingen doodmaakt domweg door er te zijn.’
En in Contouren duikt het woord op in een relaas van een deelneemster aan Fayes schrijfworkshop. Het autoalarm van haar dominante zus is afgegaan: ‘En terwijl we buiten op straat haar auto controleerden, waarmee niets aan de hand was natuurlijk, bekroop me het gevoel dat ik uit mijn eigen leven was gedwaald, zoals ik vroeger uit mijn kamer was gedwaald […]. Ik stond daar, en terwijl mijn zus het had over haar auto en de vraag waarom het alarm was afgegaan, voelde ik die overweldigende eenzaamheid […].’
Voor mij is Cusk de schrijfster die als geen ander uitdrukking geeft aan die tijd, zo halverwege je leven, waarin je je hol en opgegeten voelt. Waarin eenzaamheid je overvalt omdat er nauwelijks nog een binnenwereld is om ‘mee in relatie te zijn’.
Het moment waarop je je realiseert: mijn dooier is op.
stem: marjan slob
titel: is dit alles?
bron: de lege hemel, 2020 (amboanthos)
mopw: meerstemmige encyclopedie
[Keer op keer blijkt uit onderzoek dat mensen in alle culturen zich zo rond hun zesenveertigste jaar naar eigen zeggen het slechtst voelen. Keiran Setyia. Midlife: a philosophical guide.]