Lucian Freud schreef in 1954, helemaal aan het begin van zijn carrière, een kort artikel over zijn schilderkunst. Vijftig jaar later schreef hij er nog een: het bleek hetzelfde artikel te zijn, waar hij slechts een paar zinnen aan had toegevoegd. Dat was alles wat hij officieel en publiekelijk over zijn werk te zeggen had. Maar privé sprak hij heel veel over kunst. En ooit maakte hij de volgende briljante opmerking: hij zei dat de woorden die een kunstenaar uit zijn mond laat rollen ongeveer even relevant zijn voor zijn werk als de klanken die tennissers uitstoten dat zijn voor het slaan van een bal. Maar behalve dat ze daarmee hun tegenstander van de wijs proberen te brengen, dienen die klanken – de grommen en gilletjes en agressief klinkende blafgeluiden die we op Wimbledon en Roland Garros horen – wel degelijk nog een ander doel: uitademen bij een slag zou een ontspannende werking hebben, waardoor je de bal soepeler over het net kunt spelen. En sommige spelers ademen een stuk luidruchtiger uit dan andere. Zo’n foefje schijnt bovendien niet alleen bij tennis te helpen. De Britse kunstrecensent Martin Gayford, die ooit voor Freud poseerde en over die ervaring een prachtig boek heeft geschreven, tekende deze bijna onmerkbare gewoonte van de kunstenaar op: ‘Voordat hij een [penseel]streek aanbrengt, stoot L[ucian] F[reud] vaak een beetje lucht uit, een zuchtje van inspanning en concentratie.’
stem: julian barnes
perspectief: ‘We lijken niet in staat schilderijen te bekijken zonder erop los te leuteren. Waarom hebben we niet genoeg aan de schilderijen? En waarom verwachten we dat de kunstenaars zelf zo behulpzaam zijn hun eigen prestaties te verwoorden? Of dat critici dat voor hen doen? Woorden zijn niet altijd vrienden van de kunst.’
bron: hm, hé, ha: kunst en woorden (2019) (vert. jelle noorman)
mopw: meerstemmige encyclopedie