Duiven koeren voor mijn raam. Zomer en winter. Ze verzamelen op de daken aan de overkant en geven zich over aan hun ijle liefdesdansen. Ook bij guur weer. Hun paren is een circus voor het oog: het mannetje bespringt zijn vrouw op de rug en bevrucht haar in wankel evenwicht. Ze fladderen wat af daar tegenover. Ik zie ze nesten bouwen in verlaten nissen – takjes in de bek en maar leggen en broeden – altijd dezelfde paren. Herken ik ze dan? Ja, met de seizoenen leerde ik hun tekening om borst en nek onderscheiden. Vaak rusten ze voor mijn raam, nog geen meter van mijn schrijftafel, om bij te komen van het vrijen. Mijn vensterbank is ook de eerste vluchtheuvel voor hun kroost. Vaders spreken ze moed in. Moeders geven een duwtje. En zijn de kleinen groot en uitgevlogen, dan begint het minnen opnieuw. Als ’s middags de zon langs mijn gevel trekt, zoent er altijd wel een ouderpaar brutaal onder mijn ogen, snavel in snavel. Ze wisselen dan voedsel uit. Het mannetje accepteert daarmee zijn rol als medeverzorger van het volgende uit te broeden ei. De doffer neemt zijn verantwoordelijkheid. Ik zou ervan kunnen leren. Mijn overbuurvrouw laat de duiven binnen. Zo ver ben ik nog niet, maar na al dat getortel voor mijn raam ben ik tijdens mijn wandelingen toch anders naar ze gaan kijken. Ze drinken zo mooi uit de naburige vijver in de Jardin du Luxembourg – niet zoals de meeuwen en mussen, die een snavel water achterovergieten – nee, ze slurpen en slikken als wij. Geen andere vogel doet ze dat na. En hoor ze lawaaien in de klimopguirlandes bij de langgerekte Médicifontein. Waag het daar niet hun parcours te doorkruisen, want ze duiken naar je hoofd en verjagen je subiet. Bukkend lach ik ze toe. Ze zijn nog jong en ik ken hun ouders. (Maak ik mezelf wijs.) Ook Ernest Hemingway bezong de duiven uit deze tuin. Vooral in de tijd dat hij in de rue Notre-Dame-des-Champs woonde en de cheques van literaire bladen te lang op zich lieten wachten. Als het jonge gezin thuis niet genoeg te eten had, trok de schrijver met de kinderwagen (mr. Bumpy) naar de nabijgelegen Jardin om duiven met maïskorrels te lokken. Wie toehapte werd de nek omgedraaid. Karkas onder het dekentje. En dat vier, vijf keer achtereen. Met dezelfde handen waarmee hij later weer een romantische regel tikte. Als het aan de Parijzenaars ligt, werd alle duiven de nek omgedraaid. De haat jegens de ‘gevederde rat’ is groot. Ze poepen te veel. Hebben geen respect voor beelden. (Generaal de Gaulle huilt witte stront.) Gevels worden met netten afgedekt, vensterbanken van draadijzeren prikkers voorzien. Le Parisien riep al op tot het aanstellen van valkeniers, zoals op Trafalgar Square in Londen. Roofvogels op de Place Vendôme. Toch treft niet de duif schuld maar, zoals wel vaker in de natuur, de mens. De zorgzame dames en heren die dagelijks hun duifjes komen voeren. Met het gevolg dat de Parijse duif zes tot acht keer per jaar een gezin sticht. Overvoeden doet overbroeden. Tot ergernis van keurige mensen die ik op mijn dagelijkse wandelingen met verbeten gezichten naar duiven zie schoppen. En dan kijk ik nog weg van de motorrijders die met vreugde duiven pletten.

Arme stadsduif, hoe kon het zo ver komen? In kerken nog altijd hoog aanbeden als symbool van de Heilige Geest, op zondagsscholen ten voorbeeld gesteld als Noachs dappere verkenner van vaste grond, en nu gehaat en vertrapt. Godin van de vruchtbaarheid, brenger van de uitslag van de eerste Olympische Spelen, 776 voor Christus, en meer dan 2500 jaar later de boodschapper van Napoleons verlies bij Waterloo. Bij het Pruisisch beleg van Parijs in 1870 vlogen duiven meer dan één miljoen berichten over de linies. In de Eerste en Tweede Wereldoorlog hebben ze duizenden soldaten gered. Slechts één pond vlees en veren, maar sterker dan paarden. Zonder voedselstop goed voor vijfhonderd kilometer per dag, met een gemiddelde snelheid van zestig kilometer per uur. En nu dreigt ook de burgemeester met gif en sterilisatie. De duiven weten nog van niks. Terwijl ik dit schrijf, zitten ze weer op mijn vensterbank te zonnen en tikken ze met hun snavel tegen het glas. De eerste gedomesticeerde vogel, en nog altijd vol vertrouwen in de mens. Gisteren, tijdens een winterse lentewandeling langs de lage rechteroever van de Seine, passeerde ik twee zwervers die onder de brug hun eigen nest hadden gebouwd. Twee slaaphokken opgetrokken uit drijfhout en een keurig douchehok. In de luwte van de kademuur walmde een pan boven een knetterend vuurtje. Tafeltje ernaast, twee stoeltjes uitgeklapt. Koerend in de zon zaten ze daar. De borst vooruit. Het was elf uur in de ochtend en de wijn werd net ontkurkt. Ze toostten me toe en de pot-au-feu rook goed. Ik complimenteerde de heren met hun savoir-vivre en legde een munt in het daartoe bestemde kommetje. Een van hen sprong op en liet me zien wat de pot schafte. Duif. Pruttelend in van de markt gesnaaide wortels en knollen. Of ik proeven wou? De duif biedt nog altijd troost.

titel: krr krr krr
stem: adriaan van dis
perspectief: ‘van Dis wandelt om het avontuur en doet daarvan verslag. Hij woonde ruim zeven jaar in Parijs.’

bron: stadsliefde, scènes in Parijs (2011), augustus
mopw: meerstemmige encyclopedie