Loes van der Horst, beeldhouwer, staat in haar atelier en beantwoordt vragen van een interviewer, zo kun je de situatie omschrijven die ontstaat op het moment dat een cameraploeg een huis binnendringt en een microfoon boven een hoofd steekt. De interviewer vraagt aan Loes van der Horst hoe ze herinnerd wil worden. Er volgen enkele shots van haar atelier waar ze niet in voorkomt, alsof ze al dood is. ‘Als iemand die een rood lint door de natuur spande,’ zegt ze.
Ik stond in een boekwinkel en raakte op slag verliefd op een serie boekjes, elk ter grootte van een kwart A4. De boekjes wekten mijn begeerte op. Perlouses heette de reeks, de boekjes fonkelden en blonken (mat karton). Elk boekje had een eigen kleur, een groot cijfer voorop. Ik bladerde door één, en wilde ze allemaal, op een rij in de boekenkast, ‘kleinodieën uit de Franse literatuur’. Verbazingwekkend dat die Perlouses zo goed waren. En zo kort. Goed maar kort is dubbel goed (Gracián).
Ik typte Bodembestemming van Jean Echenoz over en plaatste de woorden op mijn log. Dat mag niet. Woorden zijn niet van de lezer, niet van de schrijver, niet van de vertaler, ze zijn van de uitgeverij. Ik kreeg een mail. Tekst moest weg. Dit onhoudbare mechanisme, die beschermreflex terwijl digitale bestanden met lichtsnelheid om onze oren, door kabels, dwars door muren vliegen… Hoe het afliep? Ik verwijderde Bodembestemming van mijn log, en ontving als dank per post een reeks Perlouses.
Ik ben opgeleid als industrieel ontwerper aan de TU Delft. Als ik daarover één ding zou moeten zeggen, in één begrip zou moeten samenvatten wat dat daar in mijn hoofd gestampt is, is dat het begrip ‘gebruiker’. Een woord waaraan ik nooit heb kunnen wennen. Een aan dingen verslaafd figuur: niet te groot, niet te klein, niet te dik, niet te dun. Een gemiddelde mens, een mens die niet bestaat, die niemand ooit tegenkomt, die niettemin op het hoogste punt van de normaalverdeling bivakkeert, een statistisch fantoom.
Eduardo Galeano schrijft in De omgekeerde wereld: ‘Als iemand duizend dollar krijgt en iemand anders krijgt niets, dan lijkt vanuit het oogpunt van de statistiek elk van deze twee personen bij de berekening van het inkomen per hoofd van de bevolking vijfhonderd dollar te krijgen.’ Alles wat een ontwerper bedenkt is gericht op het vervullen van de wensen en behoeften van iemand die niet bestaat. Ik had Galeono moeten lezen. De echte werkelijkheid bestaat om te worden gevreesd of gekocht.
Als een Industrieel Ontwerper schrijft, bedenkt hij wie leest, onder welke omstandigheden. Hij schrijft eerst een programma van eisen. Hij zou een probleem oplossen, niet eentje creëren. Een ontwerper komt in actie als iemand erom vraagt. Je hebt ook zelfproducerende ontwerpers, maar dat wist ik niet toen ik die opleiding volgde. Ontwerpen ging over espresso-apparaten, stofzuigers en strijkijzers, niet over dingen in museumwinkels. Omdat een programma van eisen vaak conflicterende eisen bevat, scoort hij vervolgens een zeven – als zijn ontwerp aan alle eisen voldoet. Het wordt nooit bijzonder.
Wie koffie zet kijkt meestal niet in het binnenste van het apparaat.
Zo niet woorden.
Omdat ik advies wilde, volgde ik een cursus essay schrijven. Op een dag kregen we het zinnetje ‘misverstanden omtrent het essay’ mee naar huis. Schrijven maar, volgende week klaar. Ik was boos. Op een cursus wil ik van een docent horen wat een essay is, en eventuele misverstanden daaromtrent. Nieuwwetserij in onderwijs: wat vind je zelf, wat denk je zelf? Mijn zucht naar kennis sloeg om in het tegendeel. Hoe koffiebonen eruit zien als je ze doorsnijdt, waarom koffiepads op grote dikke hosties lijken, en waar koffiepunten blijven die je niet verzilvert? Er moeten goede bonen in.
Niet overtuigd door mezelf – hoe kun je ooit overtuigd raken door jezelf? dat is zoiets als jezelf kietelen of een mop vertellen – ging ik lezen. Lezen betekent minder schrijven. Niet omdat er minder uren in een dag zitten, maar omdat je ziet wat er al geschreven is. Toch was dit niet zo beangstigend als de espresso-apparaten en strijkijzers. Marcel Duchamp nam een flesserek, een fietswiel en een pispot, en presenteerde die als kunst. Hij demonstreerde dat je niet hoeft te kunnen schrijven om een schrijver te zijn: je kunt tekst ook vinden (jager/verzamelaar). Maar waar komt die alomvattende moeheid vandaan?
Bij het opstaan ervaar ik de last van het lichaam dat ik meesjouw. Zwaartekracht drukt me neer. Soms ervaar ik de lusten van hetzelfde lichaam, soms ben ik gelukkig. Altijd die ik die zich niet weg laat denken. Een talige ik die niet samenvalt met de persoon die de woorden typt. Het lichaam leeft, zucht en steunt, stapt rond in de wereld. De docent vond dat de tekst te weinig vulselzinnen had. Vulsel hoort erbij. Dat is vermoedelijk, proefondervindelijk, mijn misverstand omtrent het essay.