De schepping maakt uit verrotting altijd weer wat moois. Ik hoef maar in de vochtige aarde te wroeten, het deksel van de komposthoop te lichten, de kroelende roze en witte wormen te aanschouwen om iets daarvan te ervaren. Ik gruwel bij de gedachte aan de dood. Ik ervaar het leven als een moeilijke opdracht. Een oefening in altruïsme. Lijden is nutteloos voor degene die het ondergaat, de angst ervoor ondraaglijk. Ik zoek troost in de gedachte aan nieuw leven in het verschiet. Niet voor jezelf, na je dood, voor hen die na je komen, na de dood.

«