Ik schrijf poëzie, omdat dit bij uitstek het genre is, waarin men een taalfragment door vormelijke isolatie een bijna levensvreemde schittering en intensiteit kan geven, hoe dicht het leven er ook in benaderd wordt. Het is mij om dat zeldzaam soort bedrog te doen. – Herman De Coninck
Helemààl gelukkig kan natuurlijk nooit.
Gisteren nog droomde ik dat ik woonde
in een kast van een huis met een riante
vrouw. Toen ik ontwaakte
bleek het nog waar ook. Maar ik had wel
tandpijn.
Daar staat tegenover dat helemaal ongelukkig
evenmin kan. Je kan maar met één Rolls Royce
tegelijk rijden, zei John Lennon al. Maar
je kan normaal gezien ook maar één vrouw
tegelijk verliezen. Jou bijvoorbeeld.
Een happy end is er alleszins niet bij.
Ik leef nu al 32 jaar, maar het gaat
gewoon door, en als ik al eens vrij
is er niemand die het beeld bevriest
en daar ‘the end’ boven projekteert.
Alles is voorlopig. Zelfs als ik sterf
Zal je wel zien dat ik niet genoeg adem meer heb
voor mijn laatste woorden (‘Über allen Gipfeln
ist Ruh’) zodat iedereen het met mijn
voorlaatste zal moeten stellen (‘Geef me de bedpan
eens, Marie’.) – Herman De Coninck (Zes gedichten, Tirade, 1977)
Hoe realistisch een gedicht er ook moge uitzien, de intensiteit ervan is steeds groter dan de intensiteit van de werkelijkheid, en in die zin is het ook irreëel. – HdC