Liefde is als het eekhoorntje: moedig en schuw tegelijk. – Carmen Sylva

Het is niet dat ik langzaam kijk, of lang kijk, ik kijk erachteraan. Ik kijk iets wat gebeurt na, tot het voorbij is. Het tempo van het boek is het mijne. Het tempo van zitten, een boek, een zin. Eén heldere zin, een destillaat. Ik leg de omgekeerde weg af. Het geheel is er, voortdurend, de wereld met alles erin, en ergens ontwaar ik een glimp. Alles is er, ik hoef niks toe te voegen, ik moet zeker niet mijn best doen, zoals ik niet mijn best moet doen een bal te slaan, het lichaam kan dat zelf. Als ik niet mijn best doe, sla ik de beste bal. Ik zie dus, tijdens het gesprek met drie vrienden (we hangen in diepe banken vol zweetplekken, voor mensen met bovenbenen van basketballers), twee mensen samen boven één bord gebogen, in mijn ooghoek, terwijl onze woorden alle kanten opvliegen, nóg een tenniswedstrijd, met meer dan één bal in het spel. On illness, on paradox, on tiles, on bathrooms, on aging, on Game of Thrones (the end of Varys, could you believe that, ridiculous!), on time, on eternity, on love. Lampen gaan aan, maar geven geen licht (interieurdesign, grote kappen, gekke bollen), het licht op de tennisbanen, kaliber bouwlamp, gaat uit, plots valt de duisternis in. Mijn woorden gaan traag. Ik construeer ze. Weet niks zinnigs over paradox, tegels en liefde. Na aandringen vertel ik dat ik die ochtend een enorme liefde voelde voor een dikke hommel die op een roos zat. Zij begreep dat het om iets groters ging dan om die hommel, ik had geen vervolgzin nodig, mijn droefenis over dat ik geen vervolgzinnen weet te produceren was volkomen onnodig. Een vrijdagavond betekent eenvoudig de vreemde gewaarwording dat er veel tijd om alles zit waar je zelf niet bij lijkt te zijn. Ik zou willen opgaan in het moment, maar dat is onzorgvuldig geformuleerd, het moment is er, ik ben er, ik zie de twee boven het bord, in mijn ooghoek <em>gebeurt</em> iets, en dan die lampen die geen licht geven, soms kijk ik op en denk, ik zit hier, dit zijn vrienden, mensen die ik ken, een vreemd wonder. Ik wil zeggen: doen jullie het gesprek maar, ik schrijf morgen wel iets on love, on tiles, on time. Prachtige titels van nooitgeschreven essays, ik ben bedroefd ter plekke, niet thuis. Terwijl ik dit schrijf staat de buurman op een ladder en haalt de dakpannen met geel mos één voor één los. Ze steunen op dwarslatjes, onder de pannen huist een laag lucht. Hij klimt op het dak, bevestigt haken onder de pannen, om te voorkomen dat ze glijden en op de hoofden en daken van auto’s op de smalle dijkweg vallen. Het dak heeft nu uitsteeksels, kapstokhaken, je zou er jassen kunnen bevestigen. Als ik blijf kijken, een uur later, blijken het haken waar zonnepanelen op rusten. Het dak gaat warmte oogsten. Zoals woorden tijd nodig hebben om te gebeuren, hebben gebeurtenissen dat ook – en een lichaam (iets dat beide verteert, noem het bewustzijn). Alsof er een grote pan heerlijk geurende soep op het vuur staat, en wanneer ik de pan langzaam heb leeggelepeld blijkt er op miraculeuze wijze een bruingroenroodgestipt rechthoekig bouillonblokje op de bodem te liggen, volledig intakt. Opkijken en iets onttrekken aan dat vreemde ding dat werkelijkheid heet.

»