Ik rijd met haar in het verblindende avondlicht van rotonde naar rotonde naar zee. Ze is mijn navigatiesysteem, zegt ‘driekwart’ en ‘hier nog niet’. Halverwege staat een troepje ganzen verdwaasd op de provinciale weg. Ik wijk uit naar de andere weghelft. In de achteruitkijkspiegel zie ik ze waggelen rond een platte plak veren op het asfalt, dan lopen ze naar de berm. Het leven is een aaneenschakeling van hard, veel, onbestendig, iemand moet nu de groep gaan leiden, ze naar het noorden vliegen, het zuiden. We gaan door. We parkeren naast een stadsweide, mijn hart maakt een sprongetje, het is gratis, we zien de zon in zee zakken. Als we terugkeren bij de auto staan de schapen bij twee ronde bakken. Sommige duwen elkaar met hun kop weg. Een vrouw met laarzen brengt emmers water die ze uit de kofferbak van een auto tilt naar de schapen. Ze kijkt nors. Ze moet ze binnenkort alweer verplaatsen, zegt ze. Parkeerbeheer heeft de weide gemaaid, er rest een kleine strook groen, de weide is veranderd in een kale droge vlakte, ideaal voor auto’s, de bloemen voor de bijen zijn weg. We staren voor ons uit. De moderne schapenhoeder loopt niet met een stok over de heide naast zijn kudde om die te hoeden, hij zet met netten of hekken een gebied af, parkeert de schapen en gaat zelf wat anders doen. Verplaatst aan het einde van de dag de netten, als een visser. Wat voor schapen zijn het? vraag ik. Ze zijn dik. Mollig. Morbide obese, lijkt wel. Ze komen uit Wales, staan altijd buiten. De oudste is negen, tandeloos. Dat is een ding. Ze kunnen door zolang ze tanden hebben, als die beginnen uit te vallen, als ze mager worden, verhongeren, heb je niet veel meer aan ze. Thuis zoek ik op ‘schapen huren’, vind als resultaat ‘wollige grasmachines’ en ‘kinderfeestje’. Ik ben op zoek naar een grasmaaier, maar liever heb ik schapen met hun kinnen gedoopt in zwarte inkt of een geitje, maar niet voor altijd. Ik kijk door het keukenraam naar het gras, zie het groeien en denk na over wat een anekdote is. Ben ik veranderd aan het einde van deze dag? Kantelt iets door mijn ontmoeting met de schapen uit Wales, de vrouw op laarzen, sjouwend met emmers, de vrouw in de bouwmarkt waar grasmaaiers stonden uitgestald als in een autopark? Mens imiteert wat kosmos levert, zon, rotsen, wind, aarde, leven, dat mensgemaakte systeem beheren kost inspanning. De kat ligt verscholen in het gras maar zal het niet begrazen. Ze heeft binnen een handig plastic bergstroompje, een waterunit die water omhoog pompt, waarna het langs een wand rustig naar beneden stroomt. Ontzettend handig. Het drinkbakje verandert niet in een dode brakke poel water waarop een vliesje drijft. Je kunt drie dagen van huis blijven. Het lijkt te leven. Je kunt het ook niet maaien, zegt ze. Dan wordt het een wei en komt er klaver.
[Ik moet zuinig doen met water zegt het nieuws, want het blijft een week kurkdroog, ik moet veel water neerzetten, bericht de bioloog, de helft verdampt, hij post een filmpje waarin een egel gezellig water uit een schaal slurpt.]