Ze toont een filmpje van een vis met een camera op de rug. We glijden over de zeebodem. De camera glijdt ook, we zien steeds meer vis, we zien nu ook zijkant, we vragen ons af of de camera niet te zwaar is, we willen geen getuige zijn van al teveel ellende, we zijn, surfend, op zoek naar precies de juiste hoeveelheid vrees en medelijden.
Daarna klikken we op zevenmijlslaarzen door de straten van New York. Het ongemakkelijke gevoel bekruipt me dat alle sprookjes uiteindelijk bewaarheid worden, alles wat we verzinnen realiteit. Het is prachtig zonnig weer, een man zit op een gele brandkraan, een paard van steen, wijdbeens, hij spuit water, de straal valt in duizend kleuren uiteen.
Uren brengen we door in New York, op de zeebodem, en op Russische snelwegen. De wereld één groot oog, Google het brein dat al die beelden opvangt, verwerkt en doorstuurt. Apollo, god van de voyeuristen. Ons valt op dat elke auto in Rusland een camera heeft. Mensen werpen zich voor auto’s in Rusland.
Leven wil kijken. Het oog heeft zich zesmaal ontwikkeld (octopus, slak, ringworm, kwal, spin, mens), schrijft Kevin Kelly. De mens doet die evolutie versneld over, met technologie. Evolutie wil ogen. De mens, behulpzaam, is een extensie van die blinde wil: hij hangt overal camera’s op.
Kon bij Brueghel Icarus nadat hij naar de zon was gevlogen onopgemerkt in zee vallen, onopgemerktheid is niet langer voorstelbaar. Onlangs zagen acht miljoen mensen hoe Felix Baumgartner van 36 kilometer hoogte naar beneden viel. Damn, dat is bij lange na niet iedereen, moet Google gedacht hebben.
Heel soms kijken we in dit huis nog televisie, op rituele tijden, na zonsondergang, na het eten van knoflook en het dimmen van de lichten. Dan gebruiken we de haardvuurfunctie van het apparaat. We kruipen er met zijn tweeën omheen, en Sickbeard vertelt spannende verhalen.