Bauby zit in een snelle, luxe auto, een grijsgroene Jaguar, open dak. Wind in de haren, energieke muziek. Zelf zit ik op imcdb.org, de internet movie cars database, een verzameling screenshots van auto’s in films. Bauby’s Jaguar krijgt drie sterren, als ‘vehicle used by a character or in a car chase’. De film kent geen achtervolging, behalve misschien het rijden naar de vallende zon achter de horizon, maar wel spanning, Bauby raast over een landweggetje. Iets zit hem op de hielen, het noodlot, plots vertraagt de film. Nog net weet Bauby in een bocht zijn auto aan de kant te zetten. Zijn hoofd knikt achterover, leunt tegen de okergele smetteloze lederen bekleding van de chauffeursstoel. Bauby staart omhoog naar de lucht, zijn mondhoek scheef, pupillen omhoog gedraaid, alsof hij in de verte argwanend de goden waarneemt en een filmoog terugkijkt. Théophile, zijn zoontje, rent het landweggetje op om hulp te halen. Een noodlot is een noodrem. Zonder zou Bauby geen boek geschreven hebben. Hij zou nog steeds feesten, werken, eten, drinken, in zijn Jaguar rijden. ‘In the blink of an eye’ zoals buddha het gezegd zou hebben klinkt onschuldig. Een halve seconde, hooguit. Bauby blijkt al een keer eerder ontsnapt, angstaanjagend, hoe vaak zeil je langs de afgrond? Hij heeft ooit zijn vliegtuigstoel afgestaan aan een kennis. De man wordt – hoe freaky wil je het hebben – gegijzeld en – het lijkt bijna te veel ellende voor één film – zit vervolgens vier jaar gevangen. Al die tijd laat Bauby niets van zich horen, die vier jaar niet, de jaren erna niet. Je kan zeggen: wat een botte lul om niks van je te laten horen. Of: Bauby heeft al een keer geluk gehad. Wat kun je zeggen? Bauby hield van lezen, auto’s, vrouwen, eten. Bauby schreef een memoir. Volgens de flaptekst een klassieker. Bauby maakt dat succes niet mee. Het had erger gekund: het boek had kunnen mislukken. Het had onafgemaakt kunnen blijven. Het is er. In een halve seconde download ik het, en het filmscript. In twee muisklikken tover ik boek en film op het scherm. Het langst wacht ik op de popcorn in de magnetron, omdat ik altijd de neiging heb om het horizontale deurtje pas open te doen wanneer de stilte tussen het getik al tegen de twintig seconden loopt en de rest van de popcorn en de kartonnen zak eromheen dreigt te verschroeien en die schroeilucht de magnetron vult en de glanzende olie je vingers doet verbranden wanneer je de zak te vroeg opentrekt, kortom, tot ik ook het laatste korreltje mais heb horen knappen. Maar dan laat ik me comfortabel op de bank ploffen en rijden we. Het gemak is pervers vergeleken met de moeite die het kostte om boek en film te maken, maar in sync met de ongeziene snelheid waarmee elk leven stuk kan, en Bauby’s leven stukging. Daar ligt hij, in het shot in de film, zijn blik naar de hemel, niets ziend. Tijd is een gek iets. Op een dag is alles voorbij. Je weet dat het zo zal zijn want je maakt het regelmatig mee dat je opkijkt en jaren en decennia in een flits voorbij zijn geschoten. Alsof je op een omgekeerde rem trapt als je stilstaat bij dat gegeven. Alsof terugblikken eerder lijkt op het gaspedaal extra hard intrappen – waar blijft tijd? Aan een copieuze maaltijd houd je een vol gevoel over, een lichte misselijkheid. Maar verstreken tijd geeft me dat gevoel niet. Ineens ben je 25 jaar verder. De minuten, dagen, uren weg, verdampt, waar zijn ze? Het kan niet anders dan dat ze er om te beginnen nooit waren. Zijn oogknip blijkt wonderlijk genoeg het laatste middel dat Bauby overhoudt om met de buitenwereld te communiceren. In the blink of an eye. Zwart betekent ja. Het scherm wordt kortstondig zwart. De symmetrie bevalt me. Toch word ik steeds weer van film naar boek getrokken. Woorden de flakkerende vlam die de mot in mij aantrekt. Als ik me inspin in de woorden, zal ik poppen, oplossen en wegvliegen, als mais uit mijn vlies knappen. Ik vertrouw de film niet. Het raadsel ligt elders, het elixir.
[Bauby 5/7]
[bij het lezen van Vlinders in een duikerpak, Jean-Dominique Bauby (2008, vert. Martine Woudt) en The Diving Bell and The Butterfly (vert. Jeremy Leggatt) en filmscript Ronald Harwood, en Essay.app, een introductie, Julian Peterson]