Anouk heeft een liedje geschreven over de lente en een liedje over gemis, en het is aangenaam om haar in het Nederlands te horen zingen, de teksten klinken eenvoudig, ik hoor een andere stoerheid. Zwart is de lucht. Een brommer knettert voorbij, doorboort mijn trommelvies, mijn oor spat open. Ik ben, als ik in de stad loop, binnen notime een doorzeefde deur in een spaghettiwestern, ongewis van de ravage die ik in mijn binnenste aantref, ik hoor de vrouw in mijn oor niet, ik hoor haar gewoon niet, moet wachten tot de brommer de hoek omslaat.
‘Ik help niemand die zichzelf niet helpt,’ zegt ze als het brommerlawaai is uitgedoofd, alsof ze zojuist de fabel heeft gehoord van de kar die in de modder steekt. De kar zit muurvast. De voerman vloekt, raast, tiert. Niemand helpt. Niemand komt afdalen. Help yourself, and heaven will help you, schrijft Jean de la Fonteine. Een gitzwarte moraal. Het ontslaat je van verantwoordelijkheid naar de ander. Maar voor hem is er gelukkig een remedie, en dat is wachten op de dagen van de bloesem en de honing.
[Kom mee, vlucht naar buiten toe. Ja we krijgen weer een uur erbij. En voor al dit moois ben ik eeuwig dankbaar.]
[De lente begint 4 februari lees ik in De eenvoud van aandacht van Cathelijne Esser.]
[Op de bodem van de oceaan zwemmen kleine anemoonvisjes die voortdurend met elkaar babbelen, ze zijn heel gezellig bezig, maar schieten prompt in de stress als er boten boven ze varen, dan horen ze elkaar niet, ze kunnen geen alarm slaan als er roofvissen in de buurt zijn.]