Hoe kan ik zo’n hekel gekregen hebben aan kunst?
Iemand had in een klein kamertje elastiek gespannen van vloer tot plafond. Ik baande me een weg door een woud van draden, een weg die met elke stap moeilijker begaanbaar werd omdat de ruimte tussen de draden steeds kleiner werd. Het elastiek trok me naar achter, haakte aan mijn kleding, ik wilde vooruit. Aan het einde lonkte een groot raam. De laatste stap door de dradenwand – in de leegte, het licht, was adembenemend.
Dit is ook kunst, dacht ik. Dit is kunst. Dit is kunst. Dit is fantastisch. Mijn hekel moet iets anders betreffen. Het idee kunst, misschien. Het idee dat ik heb over kunst.
Ik lees een introductie bij Walden, Life in the woods van Thoreau. Zijn cabin, waar hij twee jaar heeft gewoond, blijkt op het landgoed van een vriend te staan (Ralph Waldo Emerson), op een mijl afstand van de bewoonde wereld, twee mijl van zijn familiehuis. Zo wild en geïsoleerd was dat bestaan niet. Mijn teleurstelling moet mezelf gelden, niet het experiment.
Mijn verbeelding is op hol geslagen: alomvattend isolement, permanente ervaringen van het sublieme. Ik wil teveel van ze, van het. Er is tandpijn, honger, ouderdom, verval.