Een woord heeft woorden om zich heen nodig om iets te kunnen betekenen, misschien is dat bij een mens ook zo, omringt hij zich noodzakelijkerwijs met bomen, boeken, vogels, en een ander mens.
Een vogel hangt als een kletteraar tegen de bast, verweerde huid.
Een vogel ligt op het gras, gepakt door de kat.
Een vogel drinkt uit een glazen schaaltje.
Een vogel jaagt hem weg, gaat in het schaaltje baden.
De boom zuigt het licht op, het bladerdek drijft op een zee van schaduw.
Ze werkt in de tuin.
Knipt met een nagelschaar het gras, nieuw en jong en teer, nog niet gehecht.
Raapt met een pincet gevallen blaadjes op.