Ik kom zinnen tegen, die ik heb overgeschreven uit een boek omdat ik het boek weg wil doen, maar de zinnen niet, die wil ik bewaren.
Van een leeuw in een dierentuin word ik treurig, van een zin zonder boek nooit. Die glanst.
Een dier kun je niet op de dierentuinmanier conserveren, losgerukt, zo werkt ecologie niet, het wordt een ander dier.
Met zinnen kan dat wel, losgezongen binden ze zich moeiteloos aan nieuwe.
Ik probeer me haar oogopslag zonder haar voor te stellen, mezelf zonder haar.
Die regen, nu al dagen. Ik heb bij de kringloop laarzen gekocht, door de nood gedwongen, sta tot de knie in het water, in mijn tuin, we zakken weg in Amsterdam. Ze tilt mijn fiets in de lucht, mijn zolen zuigen zich vast, ik word de bodem ingetrokken.
Boeken benemen de ruimte, de adem. Een boek beneemt het zicht op zinnen. Ik begraaf me in een boek als in een lichaam.
Een zin leidt tot andere zinnen.
Ogen kijken terug, wijs, verlaten, gelouterd, gelaten, een lichaam, altijd bezig te sterven, doet dat niet.