Misschien betekent het iets, misschien niets, maar sinds ik een bericht schreef over het lichaam (‘form follows function‘) laat het onderwerp me niet los. In allerlei boeken – hemelse serendipiteit – valt mijn oog op de vorm ervan, op neuzen, op handen, op hersenen en teelballen. Het lichaam wil iets vertellen. Mogelijk uit wraak voor verwaarlozing – te lang achtereen op een stoel, pijn in nek, rug en onderarm negerend. Mogelijk omdat ik me er toen – een zekere luiheid is me niet vreemd – te makkelijk van af maakte. Drieënnegentig woorden. Nu de darmen. De vorm daarvan gaat terug naar het allereerste begin, de zondeval, toen Eva zo stom was om een appel te eten. Weg paradijs. Om ons aan dat dramatische moment te herinneren heeft de slang – het kwaad – zich voorgoed in het lichaam genesteld. ‘Onze inwendige slangachtige gedaante – d.w.z. de vorm van onze darmen – is de signatuur van onze listige voortbrengster. Ik was verrukt van het idee. Ik had niet gedacht dat tussen de sappen en beenderen, de opeengeperste, werkende en pompende organen plaats zou zijn voor zo’n ongerijmd symbool – veel plastischer dan de banale vereenzelviging van de hersenen met de gedachte, of van het hart met de liefde.’ – De weldoener, Susan Sontag (vertaling Caspar Hendriks). Verderop in hetzelfde boek: Onze ogen kijken naar buiten, niet naar ons onzelf. We zijn dus wel voor de liefde geschapen.