Everything we experience in life finds its way into memory and someday the sun will consume our entire planet. – Rusty Brown (copyrightinformatiepagina)
Ik doe vandaag alsof het een dag als alle andere is, al is dat niet zo: Engelsen zwaaien met vlaggetjes en vieren Brexit, Europeanen zingen gearmd een Schots lied, Auld Lang Syne, en ik voel het verlangen naar terugkeer, de weemoed waarmee elk afscheid gepaard gaat.
Er is geen ziekenhuis, geen hoe was de nacht, geen zon, wel een babyfrisse kleine monstera in de vensterbank die gisteren in de bonus was (planten in een supermarkt kopen voelt als een kitten bevrijden uit een foute dierenwinkel, maar wellicht is de vergelijking oppervlakkig, dat supermarkten planten verkopen wil niet zeggen dat ze babyplanten verstikken in cellofaan en opproppen op pallets in donkere magazijnen).
Er zijn twee groene halsbandparkieten die ooit uit het vondelpark zijn vertrokken, het IJ over gevlogen, voor hun migratie naar Noord. Ze zitten samen op de tak van de boom.
Ik sla Rusty Brown van Chris Ware open. Minutieus tekent hij kleine schilderijtjes. Mijn blik glijdt over de paneeltjes, dwaalt zonder de afleiding van een verfstreek, zonder het blijven haken aan materie over de bladzijden. Ik haal troost uit de cleanness van computertaal, steriel als een gladde ziekenhuisgang (er is niks anders, achter de deuren liggen de mensen, onzichtbaar, waardoor hoop en vrees, herstel en dood, in even grote mate aanwezig zijn). Troost ook uit exacte diagonalen. Ware’s verhalen stemmen altijd weemoedig, de zorg en nauwkeurigheid waarmee ze verbeeld zijn, de details, de aandacht, vormen de troost.
Ik herinner me een scene uit Jimmy Corrigan, een eerder boek, waarin Jimmy, The Smartest Kid on Earth, als man van middelbare leeftijd op een bankje in een park zit, niet wijdbeens, maar keurig rechtop, met een taperecorder op schoot. Hij steekt zijn arm met een microfoon de lucht in, in de richting van een tak waarop een vogeltje lieflijk fluit. De tijd verstrijkt traag. In één plaatje gaan minuten die uren lijken te duren voorbij. In het volgende plaatje zit Jimmy alweer thuis, in zijn woonkamer, taperecorder weer op schoot. Hij luistert naar de geluidsopname uit het park. In het tekstballonnetje zie je een overvliegend vliegtuig met ronkende motoren.
[Oh, al die pogingen tot het schone, en de werkelijkheid die tussenbeide komt. Goed wil ik het niet noemen. Het is goed, zei ze, toen we aan zijn bed zaten. Zijn blik sprak het tegendeel. Goed? Goed is het niet. Of mooi. Het is onomwonden onomkeerbaar waar.]