‘Het vervelende is dat je in een essay altijd moet overkomen als een God die voor de eeuwigheid spreekt, en dat gaat nooit op. De mensen zouden moeten begrijpen dat het nooit iets anders is dan één mens die vanaf een bepaalde plaats in tijd en ruimte en omstandigheden spreekt. Het is ook nooit anders geweest, maar je kunt het met een essay niet doorbreken.‘ – Robert M. Pirsig
Hij had de grootste moeite gehad met studenten die niets te zeggen hadden. Aanvankelijk dacht hij dat het luiheid was, maar later kwam aan het licht dat het dat niet was. Ze konden alleen niets bedenken om te zeggen. Een van hen, een meisje met zware brillenglazen, wilde een opstel van vijfhonderd woorden schrijven over de Verenigde Staten. Hij was gewend geraakt aan het mismoedige gevoel dat de grond onder je voeten wegzakt, dat altijd wordt opgewekt door dergelijke uitspraken, en hij stelde daarom voor, zonder haar gevoelens te kwetsen, dat ze zich beter kon beperken tot Bozeman. Toen het opstel ingeleverd moest worden, had ze het niet af en ze was nogal overstuur. Ze had het keer op keer geprobeerd, maar ze kon niets bedenken. Hij had al over haar gesproken met haar vroegere docenten en zij hadden zijn indrukken van haar bevestigd. Ze was heel serieus, deed haar best en werkte hard, maar ze was uitermate saai. Ze had geen spatje creativiteit in zich. Haar ogen keken slaafs vanachter haar dikke brillenglazen. Ze probeerde hem geen smoesjes te verkopen, ze kon echt niets bedenken, en ze was overstuur omdat ze niet beantwoordde aan wat haar was opgedragen. Dat bracht hem van zijn stuk. Nu kon hij niets bedenken om te zeggen. Er viel een stilte en toen volgde een opmerkelijk antwoord: ‘Beperk je dan tot de hoofdstraat van Bozeman.’ Dat was een moment van inzicht. Ze knikte plichtsgetrouw en liep weg. Maar voor het begin van het volgende uur kwam ze werkelijk wanhopig terug. Ditmaal in tranen. Die wanhoop bestond kennelijk al een hele tijd bij haar. Ze kon nog steeds niets bedenken om te schrijven en ze begreep niet waarom ze, wanneer ze niets kon bedenken over heel Bozeman, wel iets zou moeten kunnen schrijven over één straat. Hij was woedend. ‘Je kijkt niet!’ zei hij. Hij moest weer denken aan zijn eigen verwijdering van de universiteit omdat hij te veel had te zeggen. Voor ieder feit bestaat er een oneindig aantal hypothesen. Hoe meer je kijkt des te meer zie je. Zij keek eigenlijk niet en begreep dit toch niet. Hij sprak boos tegen haar: ‘Beperk je dan tot de gevel van één gebouw in de hoofdstraat van Bozeman. De Opera. Begin met de steen linksboven.’ Haar ogen sperden achter de dikke brillenglazen wijd open. Ze kwam het volgend uur met een verbaasd gezicht bij hem en gaf hem een opstel van vijfduizend woorden over de voorgevel van de Opera in de hoofdstraat van Bozeman, Montana. ‘Ik zat in de snackbar aan de overkant,’ zei ze, ‘en ik begon over de eerste steen te schrijven en over de tweede steen en bij de derde steen begon het te komen en ik kon het niet meer tegenhouden. Ze dachten dat ik gek was en iedereen plaagde me, maar hier heeft u het. Ik snap er niets van.’ Hij evenmin, maar tijdens zijn lange wandelingen door de straten van het stadje dacht hij erover na en hij kwam tot de conclusie dat ze kennelijk werd geremd door een zelfde soort blokkeringsmechanisme dat hem had verlamd de eerste dag dat hij lesgaf. Ze werd geremd omdat ze in haar stuk probeerde te herhalen wat ze allang had gehoord, precies zoals hij op zijn eerste dag had geprobeerd allerlei dingen te herhalen waarvan hij reeds had besloten dat hij ze zou zeggen. Ze kon niets bedenken over Bozeman om op te schrijven, omdat ze zich niets kon herinneren dat de moeite waard was om herhaald te worden. Het was heel vreemd dat ze niet besefte dat ze ook zelf een kijkje kon gaan nemen om te schrijven vanuit een frisse kijk, zonder rekening te hoeven houden met wat er vroeger was beweerd. De beperking tot één steen maakte een einde aan het blokkeringsmechanisme omdat hier duidelijk werd dat ze wel oorspronkelijk en direct moest kijken. Hij experimenteerde verder. In een groep liet hij iedereen een vol uur schrijven over de bovenkant van zijn duim. In het begin van het uur werd hij van alle kanten raar aangekeken, maar iedereen begon eraan, en nergens klonk de klacht dat ze ‘niets te zeggen’ hadden. In een andere groep maakte hij van het onderwerp de duim het onderwerp een muntstuk en hij ontving ook hier van iedere student een werkstuk van een uur. Iemand vroeg: ‘Moet je over alletwee de kanten schrijven?’ Zodra ze eenmaal gewend waren aan de gedachte dat ze rechtstreeks voor zichzelf moesten kijken, zagen ze ook in dat er geen einde kwam aan wat ze allemaal konden schrijven. Het was tevens een oefening in zelfvertrouwen, want alles wat ze schreven, hoe triviaal het ook leek, was hoe dan ook iets van henzelf en geen nabootsing van iemand anders. Groepen waarmee hij die muntoefening uitvoerde, zeiden altijd minder vaak nee en ze waren veel meer geïnteresseerd. Het gevolg van zijn experimenten was dat hij tot de conclusie kwam dat nabootsing een heus kwaad was dat uit de wereld moest worden geholpen voor er kon worden begonnen met het doceren van retorica. Deze nabootsingsdrift scheen een dwang te zijn die van buitenaf was opgelegd. Kleine kinderen hadden dat niet. Het scheen pas later te komen, mogelijk een gevolg van de school zelf. Dat klonk plausibel, en hoe meer hij erover nadacht, des te juister klonk het. Scholen leren je te imiteren. Wanneer je niet nadoet wat de onderwijzer van je wil, krijg je een slecht cijfer. Hier aan de universiteit ging het er natuurlijk wat verfijnder aan toe; hier werd er van je verwacht dat je de docent op zo’n manier nabootste dat je hem ervan overtuigde dat je hem niet nabootste, maar dat je de essentie van de stof had opgevangen en daarmee zelf aan het werk kon. Op zo’n manier kreeg je tienen. Oorspronkelijkheid kon daarentegen alles opleveren, van tien tot nul. Het hele cijfersysteem waarschuwde er tegen. Hij sprak hierover met zijn buurman, een professor in de psychologie, die er uiterst levendige ideeën over onderwijs op nahield. Deze zei: ‘Precies. Schaf het hele systeem van cijfers en bevorderingen af, en je hebt echt onderwijs.’ Hij dacht erover na en toen een paar weken later een erg slimme studente geen onderwerp kon bedenken voor een scriptie, speelde het nog steeds door zijn hoofd en hij suggereerde het haar als onderwerp. Het idee stond haar eerst niet aan, maar ze stemde er toch mee in. Het duurde geen week of ze sprak er met iedereen over en na twee weken had ze een voortreffelijke scriptie uitgewerkt. De groep waarin ze het voordroeg, verkeerde echter niet in de gunstige omstandigheid dat ze twee weken over het onderwerp hadden kunnen nadenken, en ze stonden tamelijk vijandig tegenover het hele idee om cijfers en bevorderingen af te schaffen. Dat ontmoedigde haar niet in het minst. Ze sprak met het vuur van de ouderwetse godsdienstleraar. Ze smeekte alle studenten te luisteren, te begrijpen dat dit echt goed was. ‘Ik sta dit niet voor hem te vertellen,’ zei ze met een blik op hem. ‘Het gaat om jullie.’ Haar smekende toon, haar religieuze vuur maakte grote indruk op hem, samen met het feit dat haar toelatingsexamen haar bij de beste studenten had geplaatst. Toen hij tijdens het volgende semester ‘verbale overreding’ gaf, koos hij dit onderwerp uit als ‘demonstratiemodel’, een stukje verbale overreding waar hij zelf dag in dag uit, ten overstaan van de groep en met hun hulp aan werkte. Hij maakte gebruik van zo’n demonstratiemodel om niet te hoeven spreken over grondbeginselen van compositie, iets waarover hij gerede twijfels koesterde. Hij kreeg de indruk dat hij, wanneer hij de groep onderwierp aan zijn zinnen terwijl hij ze maakte, met alle tekortkomingen, stokpaardjes en doorhalingen, een veel eerlijker beeld gaf van wat schrijven eigenlijk was dan door het uur te vullen met muggenziften uit ingeleverde werkstukken, of door hen een meesterwerk voor te houden als voorbeeld om te overtroeven. Nu ontwikkelde hij de stelling dat het hele cijfersysteem en de bevorderingen dienden te worden afgeschaft en om er iets van te maken waardoor de studenten werkelijk betrokken raakten bij wat ze hoorden, besloot hij de cijfers dit semester niet bekend te maken. – Robert M. Pirsig (Zen en de kunst van het motoronderhoud, vert. Ronald Jonker)