Ik liep langs een braakliggend veldje waarop een staketsel stond, een huisje zoals een kind soms een huis tekent, alleen lijnen, niet al teveel details, een schoorsteen, niks eromheen, geen boom, geen zon, platgeslagen perspectief, het wit van het papier vervangen door het grijs van de lucht. Schrijven (‘vertellen’) is zoveel makkelijker dan beschrijven: Je kon door het huisje heen kijken, en dan zag je in de verte het IJ, en je voelde je gelukkig en je herinnerde je iets van lang geleden.
Een dag later stond op het veld een kleine tribune. Ik liep weer langs. Ik loop daar altijd. In het huisje stond inmiddels een tafel met tafelkleed, onder het puntdak lag een matras, ik weet niet hoe, ik kon niet dichtbij komen, balancerend, het huisje was nog steeds een lijntekening, het matras een echt matras. Er was veel lucht, en leegte. De lucht was grijzer dan gisteren. ‘s Avonds wilde ik een andere route nemen, nam ik me voor.
Ik liep langs de oever van het IJ waar projectontwikkelaars een jachthaven (‘marina’) en clubhuis uit de grond stampten. Daar waren ze al een jaar mee bezig. Een jongen zat op een hek, hij droeg gele laarzen, hij staarde voor zich uit, hij was verdiept in het nadenken over de zin van het leven, hij had liefdesverdriet. Voortdurend en zonder einde worden we geconfronteerd met de weerstand die uitgaat van andere personen en dingen.
Ik keek niet uit naar het moment waarop ik de jongen zou passeren. Enkele gedachten schoten door mijn hoofd. 0. Het is al heel wat als we elkaar niet in verlegenheid brengen. 1. Die gedachte van de weerstand die uitgaat van andere personen en dingen. 2. Een verhaal is een handeling waar telkens iets tussenkomt. De seconden leken minuten, niet omdat ik alles intens ervoer, ik aarzelde, ik was langzamer gaan lopen.
Ik stond op het punt de jongen in de ogen te kijken, toen bij zijn oor een microfoontje, met huidkleurig pleister vastgeplakt, de situatie doorprikte, de aandacht afleidde, – of een luidsprekertje, ik keek niet lang genoeg naar zijn gezicht om het te zien, ik sloeg mijn ogen neer. Ik keek in de richting waarin hij keek. Ik zag een grote bouwlamp. Ik zag de tribune. Ik zag het huisje, in de verte. Ik dacht de laatste gedachte. – Cyberspace Odyssee, Jos de Mul