De spiegel is in het feite het allereerste beeldscherm. De eerste manier waarop je iets waarneemt wat je normaal niet kan zien: jezelf. – Angelique Spaninks, Screen on | no screen
Kopieën van mensen zijn eng, alsof er iets niet klopt, alsof mijn gevoel in mijn maag verraadt dat iets niet klopt. Ik heb ooit op een expositie een half uur staan praten met een studiegenoot voor ik door had dat ik met zijn tweelingbroer sprak. De werkelijheid had zich ongemerkt vermenigvuldigd, mijn zintuigen lieten me in de steek. Exacte gelijkenis is onnatuurlijk, ze hoort bij machines en machinale productie. De ideale schaal om naar identieke dingen te kijken is ‘in de verte’. Naar een zwerm spreeuwen bijvoorbeeld.
Omdat ik niet precies weet hoe ik er van de buitenkant uitzie, ervaar ik mijn spiegelbeeld niet als een kopie van mezelf. Ik weet dat ik het ben, maar ik ben het niet. Toch is een spiegel eng, vanwege de precisie waarmee ze te werk gaat (onmenselijk), en vanwege de genadeloosheid waarmee ze de werkelijkheid toont. Ze denkt niet na, ze laat niets achterwege, wat we bij sociaal contact wel doen. Een spiegel kijkt zonder verzachtende blik, toont voortdurend abstracties: moeheid op het gelaat, ouderdom in het gezicht.
Nooit toont een spiegel de twinkeling in je ogen waarmee je anderen voor je probeert te winnen. Je staat niet voor een spiegel te lachen. Ik probeerde laatst te huilen voor een spiegel zodat ik zou weten hoe het eruit ziet als ik huil. Het huilen stopte direct, wat het gevolg zou kunnen zijn van het feit dat ik me aan het herinneren was dat ik een spiegel moest zoeken zodra ik huilde, en dat dat moment dus was aangebroken. Maar misschien stond ik oog in oog met de almacht van de spiegel. Het zou mijn angst voor spiegels kunnen verklaren, maar niet voor tweelingen. Een spiegel doodt emoties.