Ik dacht dat ‘schoon’ in schone kunsten over mooi ging, maar lezend kwam ik op andere gedachten (één van de voordelen van een boek, zwijgend tot je nemen, bladzijde omslaan, blogposting). Wat wij beeldende kunst noemen, was vroeger het werk van ambachtslieden. Het stond in lager aanzien dan de vrije kunsten – de kunsten waarbij je aan de geest genoeg hebt: grammatica, retorica, logica en wiskunde. Schrijven, nadenken en naar de sterren kijken was ooit een maatschappelijk ideaal. Nu hadden beeldend kunstenaars, schilders – van nature jaloers, competitief en lichtgeraakt – daar iets op gevonden. Om hun verwantschap met de geesteswetenschappen te benadrukken gingen zij zich bezighouden met onderwerpen waarvoor ook enige geleerdheid nodig was: perspectief, anatomie en de klassieken. Zij beeldden zich af in studeervertrekken, geen stofje te zien. Om te klimmen op de ladder. Joggingbroek uit, haren kammen, aan het werk.