Ylva Poelman begint haar boek met het hart, net als Karl Ove Knausgård doet in het zijne. ‘For the heart, life is simple: it beats for as long as it can. Then it stops.’ Ons hart is een pomp, een erg goede zelfs, zo goed dat we hem nog niet hebben kunnen namaken. De pomp werkt altijd en kan het 120 jaar volhouden. Een pomp van menselijke makelij die hetzelfde presteert, moet nog worden uitgevonden schrijft ze. Dat is aangenaam. Het geeft de ambitievollen wat te doen en de berustenden reden tot ontzag en verdere berusting. Ik houd van zo’n zin, ik zoek er voortdurend naar zoals een koolmees naar pindablokken.
Poelman somt op hoeveel liter bloed het hart in rust rondpompt, nog steeds op de eerste bladzijde, elk uur, elke dag, elk jaar (300 liter, 7200 liter, 2,6 miljoen liter). Het hyperbewustzijn dat feiten en getallen veroorzaken is één van de aangename kanten van lezen: een lichte duizeling, veroorzaakt door het wat onbestemde, op de achtergrond aanwezige gevoel van, wat blijkt, 300 liter bloed dat in een uur door je lichaam trekt, een slepende processie, tintelingen omhoog, van voet, vingers, naar brein, terwijl je leest: het suist tot het stopt.
Bionica wil afkijken bij de natuur, en niet – zoals biotechnologie wel wil – die (levende) natuur zelf inzetten: algen die water zuiveren, varkens die hartkleppen produceren of andere organen, organismen die aan de slag gaan voor de mens. Dat neemt me onmiddellijk in voor de discipline. Ik zie de mens liever als ideeën stelende afkijker, dan als exploiterende slavenhouder, al weet ik niet goed waarom. Natuur is niet sentimenteel. Natuur wil leven in stand houden, maar niet per se een soort. Het enige dat telt, voor de natuur, is of het functioneert.
Elk vogeltje eet zoals het gebekt is schrijft Ylva Poelman.