Ik word onrustig wakker. Poe’s Eureka beheerst mijn gedachten, als het geplok van tennisballen op een zonnige winterdag, de slagen sneller en sneller, gevaarlijk, goudgele bladeren bedekken het rode gravel. Onze zintuigen zijn niet op het universum afgesteld. Dit schrijft hij,
‘Als nu een bewoner van de Aarde de flits kon zien van een kanon dat op de maan werd afgevuurd en hij kon ook de knal horen, dan zou hij na de eerste gezien te hebben meer dan dertien hele dagen en nachten moeten wachten voordat hij iets zou horen van de laatste.’
Het boek zegt iets belangrijks en ik weet niet wat.
De knal reist trager dan de flits.
Begrip komt later.