Ursula Le Guin, die inmiddels dood is, schreef een essay over het eten van een ei. Ik kan het niet vinden, herinner me dat het gaat over Wenen, ontbijtjes die ze nuttigde in een hotel en een lepeltje dat ze stal, al weet ik niet meer waarom ze dat deed.

Ik wil haar dat essay laten lezen. Osmose.

Ze kijkt naar het gekookte eitje dat ovaal, lillend op haar bord ligt. Ze heeft in haar leven 6032 eieren op, rekent ze voor. Wanneer ze de glibberende blob doorsnijdt – oh, Almachtige God van de Entropie – vloeit het geel als lava over een witte vlakte. Ze likt het op als een hond, als een ijsje, tot er niks meer is, het bord brandschoon.

Een eidooier is één enorme cel, een machtige machinekamer met motor en alle benodigde energie om te leven. Het leven is zo slim geweest om de cel, zichzelf, te beschermen met een membraan. Een celwand van twee moleculen dik houdt chaos en wanorde buiten. Cel komt van het woord cella, kleine geheime kamer – ‘the frequently hidden inner part of a Greek or Roman temple that housed the image of the deity’. Terwijl ik mijmer over kloosters, nonnen en habijten, het leven dat we samen creëren, de prikkels die we buitensluiten, eet ze met smaak de nooit geboren kip.

‘Als ik het welzijn van kippen voorop wil stellen, kan ik eieren beter laten staan,’ zegt ze.

Volgens Jonathan Safran Foer is de bio-industrie één van de grootste veroorzakers van de klimaatverandering, een probleem dat we door minder dierlijk voedsel te eten kunnen aanpakken. Hij stelt voor twee keer per dag veganistisch te eten (Het klimaat zijn wij, de wereld redden begint bij het ontbijt, 2019). 

Dat wordt moeilijk, niets zo lekker als een glanzend zacht gekookt eitje.

***

In Origin of the hen vertelt Eduardo Galeano over farao Tuthmosis die op één van zijn strooptochten een vrouwelijke vogel cadeau krijgt. In zijn ogen een lelijk en dik dier. Ja, ja, bekent de schenker, zijn ogen naar de vloer gericht. Deze vogel is niet mooi. Ze zingt niet. Ze heeft een stompe bek, rare borst en domme ogen. En haar vleugels van droevige veren zijn vergeten hoe te vliegen. Dan slikt hij. En voegt hij toe: maar ze baart iedere dag een kind. Hij opent een doos waarin zeven eieren liggen. Hier zijn de kinderen van de afgelopen week, zegt hij. De eieren worden ondergedompeld in kokend water. De farao proeft, pelt, en bekleedt ze met een snufje zout. Vanaf dat moment reist de vogel met hem mee, verblijft in zijn kamer, ligt onafgebroken aan zijn zijde.

‘Wist je dat eileiders van kippen vol tumoren zitten?’ zegt ze. ‘Dat kippen tegen de zon in kunnen kijken?’ ‘Dat een kip jou niet aan kan kijken?’ ‘Dat ze niet zonder maar ook niet met andere kippen kan leven, als onderste in de pikorde? Dat een kip in feite altijd een stresskip is?’

Een essay schrijven is een ei leggen en uitbroeden (in omgekeerde volgorde) – en zelf gepeld worden. Alleen een gewetenloos iemand, iemand die niet weet wat loos is, kan onbekommerd nog eieren eten.

Ze schrijft haar essay, terwijl ik googlend binnen tweetiende seconde terechtkom op No time to spare, Thinking about what matters. Ursula le Guin on breakfast: ‘Eating an egg from the shell takes not only practice, but resolution, even courage, possibly willingness to commit crime.’