En nog een ding: het aforisme verschaft geen ervaring. Het ontspringt wel aan een ervaring die het de baas wil worden door er een algemeenheid van te maken; maar de lezer die die ervaring niet heeft gedeeld, verneemt alleen het algemene dat zichzelf geldig verklaart, en hoewel je zou kunnen denken dat juist het algemene dus iedereen aangaat, blijkt dat de lezer, wil hij er meer aan overhouden dan een lichte kitteling, het op zijn beurt weer op heel specifieke gevallen en personen betrekt, namelijk op zulke die hij net toevallig zelf kent. Daarbij profiteert hij natuurlijk van de omstandigheid dat hoe algemener woorden geformuleerd zijn, hoe gemakkelijker ze met alle winden mee draaien; het aforisme staat meestal gunstig voor ons. In een hol hoofd gaat een hoop kennis! lees ik bij Karl Kraus, die zeker een meester was in de kunst van het aforisme, en meteen heb ik een karwats in de hand waarmee ik met kwajongensachtige pret knallend kan uithalen naar al die mensen wier grotere kennis mij altijd het gevoel geeft in mijn hemd te staan. Wie belet het me? Zeer zeker niet het aforisme, dat zelf niet zegt wie het bedoelt: en dus halen we ons profijt juist uit zijn zwakste punt, namelijk dat het alleen conclusies geeft maar geen ervaring. Wie de kunst van het aforisme bedrijft zonder dat we zijn leven kennen, geeft niets dan de bovenste bloemdelen zoals kinderen die afplukken, zonder wortels eraan waaruit de bloemen hun voedsel betrekken, geen aarde erbij, en de bonte bloemen zelf blijven eenn verbluffing die algauw verdort – vandaar dat we voor het verhaal kiezen, dat ook de wortels levert, met hele kluiten aarde eraan, drekstof en mest in overvloed. Het verhaal: maar hoe? – Max Frisch, dagboek 1946-1949 (vert. Wouter Donath Tieges)