Zomerse dag, een vogel hopt op de grond. Het slakkenhuis dat hij in zijn bek klemt slaat hij stuk op een tegel. De situatie is enorm. De agressie van de vogel oneindig. De drift absoluut. Het stukslaan duurt een eeuwigheid (drie minuten). Dit gebeurt overal, altijd, voortdurend, omringt me als lucht, die ook in mijn longen zit.
Is dat geen generalisatie? Een man leert mij helder denken. Hij waarschuwt voor woorden als ‘altijd’, ‘overal’, ‘absoluut’. Hij plant het idee ‘bevroren woorden’ in mijn hoofd, woorden die ik niet kan vastpakken en aanraken, waaruit beweging, het werkwoord, is verdwenen. Die woorden moet ik ontdooien.
Wat gebeurt, gebeurt. Ik kan niks doen, ik kan niet in actie komen. Het gebeurt met mij, zonder mij, voor mij, na mij, in mij, om mij heen. Een moeilijk te omschrijven situatie. Soms noem ik het ‘natuur’ of ‘leven’ of ‘realiteit’ of ‘werkelijkheid’ op zoek naar een beter woord want het gaat niet over een gedode, gegeten slak, het heeft iets te maken met bewustzijn. Misschien komt Cynthia Ozick in de buurt met ‘low, electric hum’. The hum of perpetual noticing. Die zit in ons. Daarvan ben ik zeker.