Schrijven gaat trager dan lezen, vooral wanneer ik typend schrijf op een computer, wat ik meestal doe. Elke vinger wordt nadrukkelijk aan één letter gekoppeld, maakt één afdruk, de afdruk van een hoef in het zand. 

Ik kan niet alvast de d typen van ‘paard’ of ‘stormenderhand’, het woord dat mijn brein al geproduceerd heeft. Ik leg elk woord lineair af, zoals ik de dagen, de weken, de maanden afleg – ik kan op maandag niet zondag consumeren.

Ik kan het proces van boeken typen niet versnellen, ik wandel erdoorheen. Er is ongetwijfeld software die dat wel kan, die woorden kan afmaken zoals we doen bij een kind, een stotteraar, een onverstaanbare zieke, maar daarom typ ik niet.

In dat trage gebeurt wat, mits ik het toelaat (want mijn hoofd zit inderdaad bij zondag, het tijdreist naar de toekomst). Ik heb honger, ik wil oats maken, dit stuk online.

Ik typ elke letter, dat is het aangename, rustig verwerk ik de notitie, of maal het boek dat ik aan het overtypen ben, kijk op en om me heen. Soms sta ik een uur eerder op, dochter van Calvijn, en van mijn vader, die om vijf uur opstond.

Typend observeer ik meer dan wanneer ik een tekst lees. Dat is vermoedelijk de functie van een zin onderstrepen of woorden overschrijven: vertragen.

Papieren boeken geef ik weg. Op books.google.com kan ik elke tekst op het scherm toveren. Lezen van papier is superieur vanwege de rust. Je wordt niet afgeleid door anderen. Google omdat ik elke tekst in een seconde kan terugvinden, alsof ik een superbrein heb, zonder mankementen.

Soms bots ik op een woord, dan wijk ik uit naar translate.google.com. Daar lees je ook vanalles. Ik houd van kopiëren en bewaren, het geeft me het gevoel van een sinaasappel persen: ik houd sap over, op zaterdag drink ik het op.