Like the trees, we are doing essential work in our dormant periods.
Stel je voor dat je huis in de herfst ineens rood, geel en brons kleurt. Dat gebeurt met bomen. Aan het eind van de zomer onderhouden ze hun bladeren niet meer, ze stoppen met voedsel maken. Het groen breekt af. Blad valt.
Katherine May voert in Wintering for writers, een schrijfcursus, de winter niet alleen op als metafoor, maar ook als model of methode. Wintering is een werkwoord, een essentieel onderdeel van het creatieve proces, van groei, van leven.
Bomen zijn goed in winteren. Ze weten hoe ze moeten veranderen. Ze kunnen loslaten. Ze zijn misschien zelfs op hun best in de winter: de ziel van het bos, een levensbron voor zichzelf en anderen. Ze zuigen in die periode zoveel mogelijk vocht op voor een sterk wortelstelsel. De dode bladeren houden vocht in de bodem vast (pleidooi tegen bladblazers). Muizen maken holletjes. Eekhoorns eten eikels.
Bomen stoppen geen onnodige energie in extravagantie. Kale takken vangen minder wind als de stormen komen. Voor de mens is zulk gestaag en gradueel veranderen zwaar, ‘we make heavy weather of it’, schrijft May.
The tree is waiting. It has everything ready. Even as it looks barren, it is actively engaged in survival. It is doing the work of winter, preserving its energies for an easier future. The tree transitions gently through the changes it needs to make.
May waardeert abscissie (‘bladverlies’) in je leven, nodig voor groei. Ze heeft het over ‘deciduous trees’. Bomen die beslissen om blad los te laten, dacht ik. Maar deciduous komt van ‘deciduus’, iets wat valt, niet van ‘decisive’, geen plots beslissen.
Bomen kunnen niet weglopen.