In Beroemde kunstenaars (Charlie Ayres, 2008) zijn kunstenaars mensen die de huur moeten betalen, vrouw en kinderen te eten moeten geven, opdrachtgevers tevreden moeten houden. Ze zijn zoals jij en ik, wilde ik schrijven, maar dat is niet helemaal waar. Ze zijn minder lui, ze werken ongelooflijk hard – en meestal ver van huis. Aan het hof, in paleizen, in kerken. Toch kunnen ze vaak niet wachten tot het werk gedaan is en ze naar huis kunnen, naar hun eigen atelier. Michelangelo kan eindelijk weer beeldhouwen na vier jaar op zijn rug op een steiger te hebben gelegen – schilderend aan de Sixtijnse kapel.
Het kost grofweg 10.000 uur om ergens goed in te worden, lees ik in een populaire bestseller. Die 10.000 uur zijn belangrijker dan het feit dat je talent hebt, of – anders verwoord – je talent wordt pas goed zichtbaar als je ergens erg veel tijd in steekt. Je kunt Michelangelo, Rafaël, Leonardo Da Vinci worden. Het boek doet enkele suggesties. ‘Misschien kun jij thuis voorstellen een plafondschildering in de wc te maken.’ (Bij Michelangelo.)
Enkele dingen die opvallen: Veel kunstenaars maakten schilderijen om te laten zien dat ze goed konden schilderen in de hoop nieuwe opdrachten te verwerven. Zo maakte El Greco miniatuurkopieën van zijn schilderijen en Rembrandt zelfportretten. Tegenwoordig zou Rembrandt misschien twitteren en dan elke maand een andere profielfoto nemen. Schilderijen hadden in ieder geval altijd een functie. Ze waren niet bedoeld voor musea waar ze nu hangen.
Zevenhonderd jaar kunstgeschiedenis lijkt na het lezen van dit boek zevenhonderd jaar geschiedenis van complexe machtsrelaties. Aan de ene kant de opdrachtgever die zijn rijkdom, zijn macht, zichzelf wil laten zien, aan de andere kant de beeldmaker die moet eten en die de zaken niet mooier wil voorstellen dan ze zijn: koningen zijn soms lelijk (Goya), pausen wantrouwend (Velázques), rijke kooplui verachtelijk (David). Sommige kunstenaars hadden geluk dat ze geld geërfd hadden (Manet) of hulp kregen (Van Gogh van zijn broer) zodat ze konden schilderen wat ze wilden.