As the pouring water into a hungry sieve. – Louis MacNeice
Mijn lichaam een hongerige zeef! – de dichter vergezelt een week of wat mijn gedachten, richt ze zolang ik lees, voor de duur van het boek, terwijl de gebeurtenissen gebeuren en vogels dikke nesten bouwen. Vlaggen wapperen. Nationalistische geluiden klinken. Nooit waren we niet arm, niet hongerig, niet ziek, behalve in de laatste decennia, ondankbaarheid is misschien onze grootste zonde, zegt Steven Pinker. Discontent is eternal, zegt de dichter. Omdat het lichaam liggend achter een boek zich verwaarloosd voelt (geen verwaaiende geur, geen verende grond, geen aanraking van de wind) zeurt het om drop. Als ik wandel en het volledige aandacht geef roert het zich niet. De blauwe lucht prikt murw gevoel door (leuzen die gescandeerd worden, een politieke wikipediapagina die op slot zit, kuis als een gordel, niemand mag haar betasten). Ik kijk naar het westen en weet niet of de spierwitte rookpluim die de metershoge schoorsteen voorbij de ring in mijn richting blaast onschuldig is. Iemand heeft moeite gedaan om de wolk exact op een wolk te laten lijken. De toekomst – ‘for the future remains a virgin’ – moet uitgeprobeerd worden, zegt de dichter. I cannot lie in this bath for ever, clouding / The cooling water with rose geranium soap. / I cannot drug my life with the present moment; Ik kan het wel, draai aan de warmwaterknop. Wat ik een raadselachtig zinnetje vind, waarop ik kauw, nu ik zijn dagboek dichtsla: twee honden zijn meer zichzelf, meer levend, dan één leeuw.