Ik lees Dagelijks werk van Renate Dorrestein, die weet dat ze doodgaat. Wat schrijf je als je weet dat het je laatste boek is, met die urgentie, als tijd moet voelen alsof je je met een lekke gieter van de kraan naar het bloemenperk haast.
Ze gaat opruimen.
Ze diept teksten op uit haar archief, schrijft er teksten bij.
Ze blikt terug.
Elk boek bevat zaadjes. Door haar wil ik Kurt Vonnegut lezen en Karelische nachten van Louis Ferron, bekroond met de AKO-literatuurprijs, voor wie ze pleitte als jurylid ten koste van Frans Pointl.
[Epiloog: na dichtslaan van het boek en luisteren van de podcast met Renate Dorrestein over Dagelijks werk die ze me stuurt terwijl haar hondje op een dekentje ligt en ze er ook naar luistert en na klikken op het web wil ik Karelische nachten niet meer lezen, Kurt Vonnegut wel, en nu ook Mens van Leo Vroman en De ziekte van jij, een dichtbundel van Joost Zwagerman; Karelische nachten ruil ik in voor De zonen van het uitzicht, het debuut van M. Februari uit hetzelfde AKO-literatuurprijsjaar, ‘op het eerste gezicht is deze roman een chaos, een wilde verzameling van citaten, feiten en mythen… een semantische rapsodie‘ (Janet Luis) en op het tweede gezicht lijkt me dat een fantastisch boek, om die reden.]