‘De versregel is misschien zo aantrekkelijk omdat hij in zijn vorm ook zelf enige weerloosheid vertegenwoordigt. Hij wankelt als een pasgeboren veulen. Het zou bij een schoolmeester kunnen opkomen de vraag te stellen of ‘alles’ wel een bijvoeglijke bepaling achter zich kan hebben en verder of ‘alles’ wel ooit het onderwerp van zinnige uitspraken kan zijn. Mogelijk intrigeert hij zo en blijft hij zo in het geheugen haken, omdat wij niet alleen het gevoel hebben dat er een waarheid in wordt uitgesproken, maar dat hij ook in zijn vorm het type van weerloze invallen representeert: geritsel in het hoofd, door Lucebert gelokaliseerd vlak onder de nok van het schedeldak, want zegt hij, daar worden de gedachten dik en gaaf en glad.’ – Een velijnen blad, essays over aandacht en achterdocht, Cornelis Verhoeven