Op de markt werd een ijsbaantje afgebroken, kerstverlichting zwiepte in de wind, daglicht deed het niet: het was grauw en grijs en waterkoud, we bevonden ons in een vijandige Zeeuwse situatie. Kleumend gingen we een boekwinkel binnen en aten een heerlijke warme bolus in het cafégedeelte. Plots schoot me een dichtregel te binnen: ‘het licht van zomaar de zoveelste zomer verwarmde ons’. Ik voelde me beter of veroorzaakte het broodje met suikerstroop en kaneel dat? Een regel van zomaar het zoveelste gedicht doet hetzelfde, verwarmt. Omdat ik de situatie niet vertrouwde, zocht ik op hoe het gedicht verder ging. Het viel niet tegen: ‘het licht van zomaar // de zoveelste zomer verwarmde ons en vertrok / het heelal in en ging verder’. – Voor altijd ergens, Esther Jansma